Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

voornaamwoord

betekenis & definitie

voornaamwoord - zelfstandig naamwoord
uitspraak: voor-naam-woord

1. woordsoort die in de plaats kan staan van een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord
♢ 'ik' , 'hij' en 'wij' zijn voornaamwoorden
1. zelfstandig gebruikt voornaamwoord
[staat in de plaats van een (lidwoord +) zelfstandig naamwoord: de leraar was laat, HIJ was laat]
2. bijvoeglijk gebruikt voornaamwoord
[staat in de plaats van een (lidwoord +) bijvoeglijk naamwoord: de leuke leraar, WELKE leraar?]
3. persoonlijk voornaamwoord
[de woorden: ik, jij, je, u, wij, we, jullie, zij, ze, mij, me, jou, je, hem, haar, het, ons, hen, hun]
4. wederkerig voornaamwoord
[alleen 'elkaar' of 'mekaar': zij haten ELKAAR]
5. wederkerend voornaamwoord
[woorden die horen bij een werkwoord en die het onderwerp van de zin opnieuw noemen: hij schaamt ZICH]
6. vragend voornaamwoord
[de woorden: wie, wat, welk(e) en wat voor (een)]
7. bezittelijk voornaamwoord
[geeft aan van wie iets of iemand is: mijn, m'n, jouw, je, zijn, z'n, haar, d'r, ons, onze, jullie, uw, hun]
8. aanwijzend voornaamwoord
[woorden die men gebruikt om iets of iemand aan te wijzen: deze, dit, die, dat]
9. onbepaald voornaamwoord
[geeft niet precies aan over wie of wat het gaat, bijv.: iedereen, iets, een of ander(e)]
10. betrekkelijk voornaamwoord
[heeft betrekking op een ander woord of een andere zin, meestal: die, dat, wie, wat]

Zelfstandig naamwoord: voor-naam-woord
het voornaamwoord
de voornaamwoorden
het voornaamwoordje