voordoen - onregelmatig werkwoord
uitspraak: voor-doen
1. doen om aan anderen te laten zien hoe het moet
♢ kijk goed, ik doe het maar één keer voor!
2. (zich voordoen) plaatsvinden, er zijn
♢ zo'n gelegenheid doet zich niet vaak voor
3. (zich voordoen als) doen alsof
♢ hij doet zich beter voor dan hij is
Onregelmatig werkwoord: voor-doen
ik doe voor (... ik voordoe)
jij/u doet voor (... jij voordoet)
hij/zij doet voor (... hij voordoet)
wij/zij/jullie doen voor (... wij voordoen)
ik/jij/u/hij/zij deed voor (... ik voordeed)
wij/zij/jullie deden voor (... wij voordeden)
hij hebben voorgedaan
Synoniemen
oprijzen
Gepubliceerd op 14-11-2017
voordoen
betekenis & definitie