Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 30-11-2017

vlak

betekenis & definitie

vlak - bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, zelfstandig naamwoord

1. met een oppervlak zonder bobbels
♢ op een vlak stuk land zetten we de tent op
2. zonder hoogte- en dieptepunten
♢ haar stem klonk wat vlak
3. zonder eigen karakter
♢ de stijl van zijn brief is formeel en vlak

1. meteen of direct
♢ vlak na zijn verjaardag moest hij op reis

1. wat bij een vak of hobby hoort
♢ op het financiële vlak heeft hij niets te vertellen
1. problemen op het persoonlijke vlak
[persoonlijke problemen]
2. zonder hoogte- of dieptepunten
♢ haar stem klonk erg vlak
1. zich op een hellend vlak bevinden
[in een situatie die erger kan worden]

Bijvoeglijk naamwoord: vlak
... is vlakker dan ...
het vlakst
de/het vlakke ...
iets vlaks

Bijwoord: vlak

Synoniemen
effen, egaal, gelijk, onpersoonlijk, toonloos

Tegenstellingen
ongelijkheid, persoonlijk

Zelfstandig naamwoord: vlak
het vlak
de vlakken
het vlakje

Synoniemen
domein, gebied, terrein