Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

vaart

betekenis & definitie

vaart - zelfstandig naamwoord

1. grote snelheid
♢ in volle vaart reed hij tegen een boom
1. het zal zo'n vaart niet lopen
[het zal wel meevallen]
2. met een vaart
[heel snel]
3. iemand stuiten in zijn vaart
[zijn ontwikkeling belemmeren]
4. in vliegende vaart
[bliksemsnel]
5. ergens vaart achter zetten
[het bespoedigen]
2. het voortbewegen van een schip op het water
♢ dit schip wordt uit de vaart genomen
1. de grote vaart
[naar landen buiten Europa]
2. de wilde vaart
[ongeregeld, niet op vaste tijden]
3. een schip in de vaart brengen
[voor het eerst laten varen]
4. ik wens u een behouden vaart
[ik hoop dat de reis goed verloopt]
3. gegraven waterweg
♢ er liep een weg langs de vaart

Zelfstandig naamwoord: vaart
de vaart
de vaarten
het vaartje

Synoniemen
dynamiek, kanaal