Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

uur

betekenis & definitie

uur - zelfstandig naamwoord

1. punt of plaats in reeks van momenten
♢ het uur van vertrek is gekomen
1. zijn uur is gekomen
[hij gaat sterven]
2. het uur U
[het moment waar het op aan komt]
3. van het eerste uur
[ervaren]
4. het uur van de waarheid
[het beslissende ogenblik]
2. tijdsduur van 60 minuten
♢ de vergadering duurde twee uur
1. op zondag rijdt er om het uur een bus
[het ene uur wel, het andere niet]
2. de mensen van het eerste uur
[die er vanaf het begin bij waren]
3. het uur der waarheid
[waarin we achter de waarheid zullen komen]
4. zijn laatste uur
[het uur van zijn sterven]
3. een bepaald punt op de wijzerplaat
♢ de klok slaat op het hele uur
1. tot in de kleine(vroege) uurtjes
[tot diep in de nacht]
2. dag noch uur weten
[zijn oriëntatie op de tijd kwijt zijn]
3. klokslag acht uur
[precies om acht uur]

Algemene uitdrukkingen:
1. een uur in de wind stinken
[heel erg stinken]
2. te elfder ure
[op het laatste ogenblik]
Zelfstandig naamwoord: uur
het uur
de uren
het uurtje

Synoniemen
tijd, tijdstip