uittrekken - onregelmatig werkwoord
uitspraak: uit-trek-ken
1. van je lichaam af halen
♢ trek die natte jas maar uit
2. er tijd of geld voor beschikbaar stellen
♢ ik trek 5000 euro uit voor een nieuwe auto
3. door trekken verwijderen
♢ ik ga het onkruid in de tuin uittrekken
4. door trekken terugbrengen tot één lange draad
♢ ik moest de helft van die gebreide sjaal weer uittrekken
5. een samenvatting van de inhoud maken
♢ jullie moeten het eerste hoofdstuk van dit boek uittrekken
Onregelmatig werkwoord: uit-trek-ken
ik trek uit (... ik uittrek)
jij/u trekt uit (... jij uittrekt)
hij/zij trekt uit (... hij uittrekt)
wij/zij/jullie trekken uit (... wij uittrekken)
ik/jij/u/hij/zij trok uit (... ik uittrok)
wij/zij/jullie trokken uit (... wij uittrokken)
hij heeft uitgetrokken
de/het/een uitgetrokken ....
Synoniemen
uitdoen, uithalen
Tegenstellingen
aandoen
Gepubliceerd op 14-11-2017
uittrekken
betekenis & definitie