uithouden - onregelmatig werkwoord
uitspraak: uit-hou-den
1. ermee door blijven gaan
♢ ik snap niet hoe jij het bij die mensen uithoudt
2. tot het einde toe verdragen
♢ die pijn is niet uit te houden
Onregelmatig werkwoord: uit-hou-den
ik hou(d) uit (... ik uithou(d))
jij/u houdt uit (... jij uithoudt)
hij/zij houdt uit (... hij uithoudt)
wij/zij/jullie houden uit (... wij uithouden)
ik/jij/u/hij/zij hield uit (... ik uithield)
wij/zij/jullie hielden uit (... wij uithielden)
hij heeft uitgehouden
Synoniemen
doorzetten, standhouden, volhouden
Tegenstellingen
afnokken, eindigen, ophouden, staken, stoppen, uitscheiden
Gepubliceerd op 14-11-2017
uithouden
betekenis & definitie