trouwen - regelmatig werkwoord
uitspraak: trou-wen
1. iemand tot je wettige echtgenoot nemen
♢ hij trouwde met haar in de kerk
1. zo zijn we niet getrouwd
[dat hebben we niet afgesproken]
2. daar ben je niet mee getrouwd
[daar zit je niet aan vast]
Regelmatig werkwoord: trou-wen
ik trouw
jij/u trouwt
hij/zij trouwt
wij/zij/jullie trouwen
ik/jij/u/hij/zij trouwde
wij/zij/jullie trouwden
hij is getrouwd
de/het/een getrouwde ....
Synoniemen
huwen
Tegenstellingen
scheiden
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk