Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 30-11-2017

trots

betekenis & definitie

trots - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord

1. wie zich meer voelt dan een ander
♢ hij is te trots om toe te geven dat hij een fout maakte
1. door haar trots is ze niet erg geliefd
[doordat ze zich meer voelt dan een ander]
2. een goed gevoel hebben over wat je hebt gedaan of bereikt
♢ hij is trots op zijn zwemdiploma
1. trots zijn op iemand
[vinden dat hij een geweldige prestatie heeft geleverd]
2. zo trots als een aap (pauw)
[heel erg trots]

1. denken dat je beter bent dan anderen
♢ door haar trots is ze niet erg geliefd
2. gevoel dat je wilt pronken met wat je hebt of deed
♢ met trots keek hij naar het schilderij dat hij maakte

Bijvoeglijk naamwoord: trots
... is trotser dan ...
de/het trotse ...

Synoniemen
fier, hoogmoedig

Algemene uitdrukkingen:
1. hij is de trots van zijn ouders
[ze zijn erg trots op hem]
Zelfstandig naamwoord: trots
de trots

Synoniemen
groots

Tegenstellingen
bescheiden, nederig