tocht - zelfstandig naamwoord
1. koude luchtstroom als twee ramen of deuren openstaan
♢ doe deur dicht, ik zit op de tocht
1. iets op de tocht zetten
[het onzeker maken]
2. wandeling of rit
♢ we maakten een tocht door de bossen
1. een stille tocht
[ter herdenking van de slachtoffers]
3. brede sloot
♢ deze tocht komt uit in het meer
Zelfstandig naamwoord: tocht
de tocht
de tochten
het tochtje
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk