stront - zelfstandig naamwoord
1. toestand van kwaad zijn op elkaar
♢ hij heeft weer stront met zijn vrienden
2. onverteerd voedsel dat via je anus naar buiten komt
♢ ik trapte met mijn wandelschoenen in de stront
1. als je in de stront roert, gaat het stinken (TB)
[je moet die negatieve dingen laten rusten]
2. van boven bont, van onder stront (TB)
[zij doet zich mooier voor dan ze is]
3. er is stront aan de knikker
[er gaat iets mis waardoor je in moeilijkheden kunt komen]
4. hij heeft stront in zijn ogen
[het is heel opvallend, maar hij ziet het niet]
5. in de stront zitten
[in de problemen]
6. de stront waait van de dijken
[het waait hard]
Zelfstandig naamwoord: stront
de stront
Synoniemen
bonje, conflict, drek, fecaliën, geschil, heibel, kak, meningsverschil, onenigheid, ongenoegen, ontlasting, onvrede, poep, ruzie, schijt, shit, stoelgang, twist, uitwerpsel, verdeeldheid, wrijving
Tegenstellingen
genoegen, harmonie
Gepubliceerd op 14-11-2017
stront
betekenis & definitie