slot - zelfstandig naamwoord
1. het laatste gedeelte van iets
♢ aan het slot van de show trad Paul de Leeuw op
1. ten slotte gingen we een patatje halen
[als laatste deden we dat]
2. per slot van rekening ...
[ten slotte, het is toch zo, immers]
2. onderdeel waar je iets mee sluit
♢ in het slot van de deur past een sleutel
1. de deur is op slot
[afgesloten]
2. zijn fiets op slot zetten
[afsluiten]
3. achter slot en grendel
[in de gevangenis]
3. groot, middeleeuws gebouw met dikke muren
♢ het slot Loevestein
Zelfstandig naamwoord: slot
het slot
de sloten
het slotje
Synoniemen
burcht, eind, einde, end, kasteel
Tegenstellingen
aanvang, begin, start
Gepubliceerd op 14-11-2017
slot
betekenis & definitie