schade - zelfstandig naamwoord
uitspraak: scha-de
1. nadeel van vervelende gebeurtenis
♢ bij dat ongeluk heb ik veel schade opgelopen
1. hem schade berokkenen
[schade toebrengen]
2. je schade inhalen
[nemen wat je tekort gekomen bent]
3. door schade en schande wijs worden
[leren van je fouten]
2. aantasting waardoor het niet meer gaaf is
♢ de storm heeft veel schade veroorzaakt
1. de schade opmaken
[kijken wat er aangetast is]
2. wat is de schade?
[hoeveel moet ik betalen?]
Zelfstandig naamwoord: scha-de
de schade
de schades
het schadetje
Synoniemen
beschadiging, defect, knak, krak
Gepubliceerd op 14-11-2017
schade
betekenis & definitie