roos - zelfstandig naamwoord
1. bloem met steel waar doornen aan zitten
♢ ik kreeg een bos rode rozen
1. wij zitten op rozen
[wij hebben het goed getroffen]
2. hij slaapt als een roos
[erg diep]
3. geen roos zonder doornen
[wat aangenaam is, heeft ook vervelende kanten]
4. zijn leven gaat niet over rozen
[hij heeft veel tegenslag]
2. rond middelpunt van schietschijf
♢ het was een schot in de roos
3. schilfers op je hoofdhuid
♢ dit is shampoo tegen roos
Zelfstandig naamwoord: roos
de roos
de rozen
het roosje
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk