Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 30-11-2017

rood

betekenis & definitie

rood - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord

1. de kleur van bloed
ze had een rood jasje aan
1. een hoofd zo rood als een biet
[erg rood]
2. zo rood als een kreeft
[verbrand door de zon]
3. in de rode cijfers komen
[een negatief saldo hebben, verlies lijden]
4. de rode draad
[een onderwerp dat steeds terugkomt in een verhaal]
5. de rode kaart
[teken dat je na een grove overtreding het veld moet verlaten]
6. de rode vlag hangt uit
[iemand menstrueert]
7. dat werkt als een rode lap op een stier
[het veroorzaakt een woedende reactie]
8. een rooie rakker
[een linkse activist]
9. geen rooie cent
[helemaal niets]
10. met rode oortjes
[met stijgende opwinding]
2. communistisch of socialistisch
♢ het rode leger rukte op

1. de kleur rood
♢ het rood van zijn shirt is helemaal verbleekt
1. rood krijgen
[de rode kaart bij een voetbalwedstrijd]

Algemene uitdrukkingen:
1. ik sta rood bij de bank
[ik heb een tekort op mijn rekening]
Bijvoeglijk naamwoord: rood
... is roder dan ...
het roodst
de/het rode ...
iets roods

Zelfstandig naamwoord: rood
het rood