rollen - regelmatig werkwoord
uitspraak: rol-len
1. zich omwentelend voortbewegen
♢ de knikker rolt over de grond
1. door een examen rollen
[er goed doorheen komen]
2. ergens in rollen
[er toevallig in terechtkomen]
3. een zaak aan het rollen brengen
[die op gang brengen]
2. het er in cirkels omheen doen
♢ hij rolde het kind in een deken
1. een sigaret rollen
[die maken door shag in een vloeitje te doen]
3. het bewerken door er iets in te wentelen
♢ zij rolde het deeg tot er een grote lap ontstond
1. gras rollen
[het maaien met een grasmaaier]
4. het uit iemands zak of tas stelen
♢ mijn portemonnee is weg, ik ben gerold!
5. klinken als iets dat rolt
♢ de meeste Nederlanders hebben een rollende r
6. het laten voortbewegen, door het te wentelen
♢ hij rolde het vat naar de kant van de weg
Regelmatig werkwoord: rol-len
ik rol
jij/u rolt
hij/zij rolt
wij/zij/jullie rollen
ik/jij/u/hij/zij rolde
wij/zij/jullie rolden
hij is gerold
de/het/een gerolde ....
rollend, rollende
Gepubliceerd op 14-11-2017
rollen
betekenis & definitie