rij - zelfstandig naamwoord
1. aantal mensen of dingen naast of achter elkaar
♢ er stond een rij mensen voor het loket
1. ik moet de dingen op een rijtje zetten
[er eens over nadenken]
2. voor een dubbeltje op de eerste rij willen zitten
[voor weinig geld het beste willen hebben]
3. ze niet allemaal op een rij hebben
[niet goed wijs zijn]
4. de rijen sluiten
[zich verenigen tegen een tegenstander]
2. serie vakjes naast elkaar in een tabel
♢ deze tabel heeft 4 kolommen en 40 rijen
Zelfstandig naamwoord: rij
de rij
de rijen
het rijtje
Tegenstellingen
kolom
Gepubliceerd op 14-11-2017
rij
betekenis & definitie