Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 31-10-2017

muur

betekenis & definitie

muur - zelfstandig naamwoord

1. rechtopstaande, stenen wand
♢ik schilder de muren van mijn huis wit
1. de muren hebben oren
[je kunt afgeluisterd worden]
2. uit de muur eten
[voedsel uit de automaat eten]
3. de muren kwamen op me af
[ik voelde me erg opgesloten]
4. een blinde muur
[zonder ramen of deuren]
5. een dragende muur
[waarop het dak steunt]
6. met je kop tegen de muur lopen
[door tegenwerking niet bereiken wat je wilt bereiken]
7. van het kastje naar de muur gestuurd worden
[eindeloos doorgestuurd worden]
8. een muur optrekken
[je in jezelf terugtrekken]
9. de muren hebben oren
[zorg ervoor dat niemand je afluistert]
10. met de rug tegen de muur staan
[geen uitweg meer zien]
11. Sem kan nog geen spijker in de muur slaan
[is erg onhandig]

Zelfstandig naamwoord: muur
de muur
de muren
het muurtje