last - zelfstandig naamwoord
1. wat je stoort of belemmert
♢ in de zomer hebben we last van vliegen
1. hij is mij niet tot last
[hij stoort of belemmert mij niet]
2. een loden last
[een zware druk]
2. wat je ergens voor moet betalen
♢ zijn vaste lasten zijn erg hoog
1. vaste lasten
[regelmatig terugkerende financiële verplichtingen]
3. waar je een vervoermiddel mee volstopt of belast
♢ de wagen moest een zware last vervoeren
Algemene uitdrukkingen:
1. hem wordt diefstal ten laste gelegd
[daar wordt hij van beschuldigd]
2. op last van de brandweer
[het moet van de brandweer]
Zelfstandig naamwoord: last
de last
de lasten
het lastje
Synoniemen
hinder, lading, ongemak, vracht
Tegenstellingen
comfort, gemak
Gepubliceerd op 14-11-2017
last
betekenis & definitie