kring - zelfstandig naamwoord
1. groep mensen die bij elkaar horen
♢ Willem hoort tot mijn vriendenkring
1. in hogere kringen
[bij deftige mensen]
2. in milieukringen
[bij mensen die zich inzetten voor het milieu]
2. gesloten ronde lijn
♢ de kinderen staan in een kring
1. kringen onder de ogen hebben
[donkere randen]
2. in een kringetje ronddraaien
[steeds weer uitkomen bij hetzelfde punt]
Zelfstandig naamwoord: kring
de kring
de kringen
het kringetje
Synoniemen
cirkel, ring
Gepubliceerd op 14-11-2017
kring
betekenis & definitie