kraag - zelfstandig naamwoord
1. bovenste gedeelte van hol of diep iets
♢ het glas bier had een kraag van schuim
2. omgeslagen rand bij de halsopening
♢ de kraag van dit overhemd is versleten
1. iemand in zijn kraag grijpen
[hem arresteren]
2. een stuk in je kraag hebben
[dronken zijn]
3. je een stuk in je kraag drinken
[zoveel drinken dat je dronken bent]
Zelfstandig naamwoord: kraag
de kraag
de kragen
het kraagje
Synoniemen
rand
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk