inlopen - onregelmatig werkwoord
uitspraak: in-lo-pen
1. een achterstand kleiner maken
♢ ik heb de voorsprong die hij op mij had, verkleind
2. door lopen wat wijder laten worden
♢ die nieuwe schoenen moet je nog inlopen
3. door lopen de spieren warm laten worden
♢ voor de wedstrijd moet ik altijd even inlopen
Onregelmatig werkwoord: in-lo-pen
ik loop in (... ik inloop)
jij/u loopt in (... jij inloopt)
hij/zij loopt in (... hij inloopt)
wij/zij/jullie lopen in (... wij inlopen)
ik/jij/u/hij/zij liep in (... ik inliep)
wij/zij/jullie liepen in (... wij inliepen)
hij heeft ingelopen
de/het/een ingelopen ....
inlopend, inlopende
Gepubliceerd op 14-11-2017
inlopen
betekenis & definitie