Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

hoed

betekenis & definitie

hoed - zelfstandig naamwoord

1. koker of bol met rand eromheen voor op je hoofd
♢ zij droeg een grote hoed tegen de zon
1. ik schrok me een hoedje
[ik schrok heel erg]
2. onder één hoedje spelen
[met iemand samenzweren]
3. hij is onder een hoedje te vangen
[is heel rustig en gehoorzaam]
4. ergens je hoed voor afnemen
[er veel waardering voor hebben]
5. met de hoed in de hand, komt men door het ganse land
[wie beleefd is, zal het ver brengen]
6. van de hoed en de rand weten
[op de hoogte zijn]
7. iets uit zijn hoed toveren
[plotseling tevoorschijn brengen]

Zelfstandig naamwoord: hoed
de hoed
de hoeden
het hoedje