Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

hel

betekenis & definitie

hel - zelfstandig naamwoord

1. plaats waar de duivel woont
♢ als je zondigt, dan ga je naar de hel
1. je hebt een kop alsof je de hel hebt aangeblazen (TB)
[een vuurrood hoofd]
2. dat is een takkenbos voor de hel (TB)
[door die slechte daad kom je in de hel terecht]
3. alle duivels uit de hel vloeken
[heel erg vloeken]
4. het is kermis in de hel
[dat zeg je wanneer de zon schijnt en het regent]
5. iets voor de poorten van de hel wegslepen
[met grote moeite nog net redden]
6. het stinkt er als de hel
[heel erg]
7. de weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens
[goede voornemens worden meestal niet uitgevoerd]
2. verschrikkelijke plaats
♢ een drukke winkel was voor hem een hel
1. de hel breekt los
[de situatie is onhoudbaar geworden]
2. van de hel in de hemel komen
[opnieuw een deel van leven krijgen]

Zelfstandig naamwoord: hel
de hel