geest - zelfstandig naamwoord
1. het denken, voelen en willen van de mens, het onbewuste
♢ je kunt niet in zijn geest kijken
1. hij gaf de geest
[hij stierf]
2. het je voor de geest halen
[eraan terugdenken]
3. de armen van geest
[de eenvoudigen]
4. een scheiding der geesten
[het uit elkaar lopen van opvattingen]
5. de tegenwoordigheid van geest hebben om ...
[zonder aarzeling doen wat nodig is]
6. de geest is gewillig, maar het vlees is zwak
[onze neigingen zijn vaak sterker dan goede voornemens]
2. persoon zonder lichaam
♢ om twaalf uur kwamen de geesten tevoorschijn
1. de Heilige Geest
[God in de vorm van een geest]
2. de geest krijgen
[ergens door bezield worden]
3. de geest geven
[sterven]
4. een boze geest
[gevallen engel, duivel]
5. eruitzien als een geest
[heel mager en bleek]
6. de geest is uit de fles
[de zaak is niet meer in de hand te houden]
3. manier van denken en voelen
♢ hij heeft het bedrijf in de geest van zijn vader voortgezet
1. iets in de geest van...
[zoiets als ...]
2. niet naar de letter, maar naar de geest beoordelen
[de bedoeling van de tekst eruit halen]
Algemene uitdrukkingen:
1. toen kreeg Ida de geest
[ze ging ineens aan het werk]
2. het was iets in de geest van ....
[iets als ....]
Zelfstandig naamwoord: geest
de geest
de geesten
het geestje
Synoniemen
denkhouding, houding, instelling, levenshouding, mentaliteit, opstelling, psyche, spook, ziel
Tegenstellingen
bast, body, corpus, flikker, lichaam, lijf, mieter
Gepubliceerd op 14-11-2017
geest
betekenis & definitie