fietsen - regelmatig werkwoord
uitspraak: fiet-sen
1. rijden op een fiets
♢ hij fietste van Amsterdam naar Utrecht
1. ga toch fietsen!
[ga weg!; hou op!]
Regelmatig werkwoord: fiet-sen
ik fiets
jij/u fietst
hij/zij fietst
wij/zij/jullie fietsen
ik/jij/u/hij/zij fietste
wij/zij/jullie fietsten
hij heeft gefietst
de/het/een gefietste ....
fietsend, fietsende
Synoniemen
biken, peddelen
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk