draaien - regelmatig werkwoord
uitspraak: draai-en
1. rondjes maken
♢ de aarde draait om de zon
1. je moet er niet omheen draaien
[je moet zeggen waar het op staat]
2. dat is waar het om draait
[daar gaat het om]
3. er draait een goede film
[die wordt vertoond]
4. draai jij de deur op slot?
[doe jij de deur op slot?]
5. hem een rad voor ogen draaien
[bedriegen]
2. het in een andere richting keren
♢ hij draaide zijn hoofd naar het raam
Regelmatig werkwoord: draai-en
ik draai
jij/u draait
hij/zij draait
wij/zij/jullie draaien
ik/jij/u/hij/zij draaide
wij/zij/jullie draaiden
hij heeft gedraaid
de/het/een gedraaide ....
draaiend, draaiende
Synoniemen
wenden, zwenken
Gepubliceerd op 14-11-2017
draaien
betekenis & definitie