doos - zelfstandig naamwoord
1. waar of waarop je poept of plast
♢ (populair) ik moet nog even naar de doos!
1. een liedje uit de oude doos
[van vroeger]
2. bak van karton
♢ de nieuwe schoenen zaten nog in de doos
1. als een duveltje in een doosje
[plotseling, zonder waarschuwing]
2. uit de oude doos
[ouderwets]
3. een sigaar uit eigen doos krijgen
[een cadeau waarvoor je zelf moet betalen]
4. de zwarte doos
[het apparaat waarmee vluchtgegevens worden opgenomen]
Zelfstandig naamwoord: doos
de doos
de dozen
het doosje
Synoniemen
plee, schijthuis, toilet, wc
Gepubliceerd op 14-11-2017
doos
betekenis & definitie