doorwerken

betekenis & definitie

doorwerken - regelmatig werkwoord
uitspraak: door-wer-ken

1. aan het werk blijven
♢ hij is zestig, maar mag nog een paar jaar doorwerken
2. het werk niet onderbreken
♢ omdat het niet regende, konden de schilders doorwerken
3. snel en goed blijven werken
♢ je moet wel doorwerken, anders krijg je geen loon
4. ergens invloed op hebben
♢ het effect van de actie werkte nog jaren door

Regelmatig werkwoord: door-wer-ken
ik werk door (... ik doorwerk)
jij/u werkt door (... jij doorwerkt)
hij/zij werkt door (... hij doorwerkt)
wij/zij/jullie werken door (... wij doorwerken)
ik/jij/u/hij/zij werkte door (... ik doorwerkte)
wij/zij/jullie werkten door (... wij doorwerkten)
hij heeft doorgewerkt