Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

dienst

betekenis & definitie

dienst - zelfstandig naamwoord

1. de tijd dat je als soldaat in het leger bent
♢ hij moet volgend jaar in dienst
2. de tijd waarin je moet werken
♢ ik heb vanavond late dienst
1. de dokter heeft geen dienst
[werkt vandaag niet]
3. het helpen van iemand
♢ hiermee bewijs je me een grote dienst
1. de ene dienst is de andere waard
[als je mij helpt, help ik jou]
2. tot uw dienst
[als iemand je bedankt omdat je wat voor hem deed]
3. wat is er van uw dienst?
[waarmee kan ik u helpen?]
4. afdeling met een bepaalde taak
♢ de technische dienst controleert de machine
5. wat je doet om geld te verdienen
♢ Norbert is in dienst bij een groot bedrijf
1. in vaste dienst zijn
[het hebben van een arbeidscontract voor onbepaalde tijd]
2. in tijdelijke dienst zijn
[het hebben van een arbeidscontract voor bepaalde tijd]
6. arbeid voor iemand die geen product oplevert
♢ een kapper en een schoonheidsspecialiste leveren diensten

Algemene uitdrukkingen:
1. wie maakt hier de dienst uit?
[wie is de baas?]
2. de lift is buiten dienst
[doet het niet]
Zelfstandig naamwoord: dienst
de dienst
de diensten
het dienstje

Synoniemen
arbeid, werk

Tegenstellingen
vakantie

< >