bonk - zelfstandig naamwoord
1. groot, onregelmatig stuk
♢ we kregen een bonk klei en moesten een asbak maken
1. het is één bonk (gezondheid etc.)
[een en al (gezondheid etc.)]
2. grofgebouwd, onbehouwen mens
♢ die man is een ruwe bonk, maar met een goed hart
Zelfstandig naamwoord: bonk
de bonk
de bonken
het bonkje
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.