aankleden - regelmatig werkwoord
uitspraak: aan-kle-den
1. kleren aan het lijf doen
♢ wanneer kleden jullie je aan?
2. iets versieren, gezelliger maken
♢ zullen we de zaal een beetje aankleden?
Regelmatig werkwoord: aan-kle-den
ik kleed aan (... ik aankleed)
jij/u kleedt aan (... jij aankleedt)
hij/zij kleedt aan (... hij aankleedt)
wij/zij/jullie kleden aan (... wij aankleden)
ik/jij/u/hij/zij kleedde aan (... ik aankleedde)
wij/zij/jullie kleedden aan (... wij aankleedden)
hij heeft aangekleed
de/het/een aangeklede ....
Synoniemen
kleden
Tegenstellingen
uitkleden
Gepubliceerd op 14-11-2017
aankleden
betekenis & definitie