aanhouden - onregelmatig werkwoord
uitspraak: aan-hou-den
1. iemand tegenhouden
♢ ik hield een agent aan om de weg te vragen
1. aangehouden worden door de politie
[gearresteerd worden]
2. niet ophouden
♢ hij hield maar aan met zijn gezeur
3. om of op je lijf houden
♢ Viktor hield het smerige shirt aan
Onregelmatig werkwoord: aan-hou-den
ik houd aan (... ik aanhoud)
jij/u houdt aan (... jij aanhoudt)
hij/zij houdt aan (... hij aanhoudt)
wij/zij/jullie houden aan (... wij aanhouden)
ik/jij/u/hij/zij hield aan (... ik aanhield)
wij/zij/jullie hielden aan (... wij aanhielden)
hij heeft aangehouden
de/het/een aangehouden ....
aanhoudend, aanhoudende
Gepubliceerd op 14-11-2017
aanhouden
betekenis & definitie