Monumenten in Nederland: Zeeland

R. Stenvert en C. Kolman (2003)

Gepubliceerd op 12-10-2017

De R.K. St.-Willibrorduskerk in Hulst

betekenis & definitie

De R.K. St.-Willibrorduskerk (Steenstraat 2) is een forse driebeukige basilikale kruiskerk voorzien van een koor, kooromgang met zijkapellen en drie driezijdig gesloten straalkapellen, alsmede een forse toren op de viering. De geheel met Ledesteen beklede kerk is een fraai voorbeeld van de Brabantse variant van de laat-gotische stijl. Over de oudste verschijningsvorm van de in 1228 voor het eerst vermelde kerk is weinig bekend, anders dan dat ze in 1266 een bijkerk werd van de kapittelkerk van Kortrijk. De zware onderbouw van de middentoren is het oudst en stamt wellicht uit de 14de eeuw, toen er een toren tussen het toen bestaande schip en koor werd opgetrokken. In 1402 nam timmerman Laurens van Leyden het werk aan voor de bouw van een achtkantige torenbekroning. Dit moet de afsluiting zijn geweest van de bouw van een smal transept (eind 14de eeuw). Ter vergroting van dat transept werd in 1430-'31 een zuidkapel toegevoegd en in 1441-'42 een noordkapel (herbouwd begin 16de eeuw; nu sacristie). Nadat de kerk in 1453 schade had geleden, werd in 1462 begonnen met de bouw van een nieuw gotisch koor met kooromgang onder leiding van bouwmeester Evert Spoorwater uit Antwerpen. In 1469 stokte de bouw nadat de toren door de bliksem was getroffen en afbrandde. Het herstel volgde in 1470 door stadstimmerman Pieter Bruunbaert. Waarschijnlijk kreeg het transept toen ook zijn huidige vorm. In 1474 volgde een kerkwijding. Onder leiding van Herman de Waghemakere begon men in 1481 met de bouw van een nieuw schip, waarvan de zijbeuken vrijwel even breed zijn als de middenbeuk. Het nieuwe schip lag niet volledig in de as van het koor. Vanaf 1512 af stond het langzaam vorderende werk onder leiding van Dominicus de Waghemakere. Men bouwde aan het schip door tot 1534, toen de rijke laat-gotische westgevel - naar ontwerp van Laurens Keldermans en uitgevoerd door Willem van Sassen - gereed kwam. Tevens werden tussen 1518 en 1529 omvangrijke werkzaamheden verricht aan het koor, waaronder de bouw van de librije aan de noordzijde en de drie oostelijke straalkapellen. Opvallend zijn de zware wigvormige steunberen tussen de kapellen die de lichtbogen naar de koorlantaarn dragen. In 1562 werd de toren opnieuw door brand verwoest. De bij het herstel onder leiding van Jasper Antonisz gebouwde nieuwe geleding werd verwoest bij de beschieting van Hulst in 1596. De in 1600 herstelde spits heeft men vernieuwd na schade in 1663 en 1724.

Na de omwenteling van 1645 werd de katholieke godsdienst verboden. De protestanten richtten het schip in als preekkerk en bouwden een afscheiding in het transept. Transept en koor dienden daarna als wandelkerk en begraafplaats. In 1806 kregen de katholieken het koor terug, waarna het geheel tot 1929 als simultaankerk zou functioneren. De bestaande afscheiding werd vervangen door een dubbele muur gevuld met turfstrooisel. In 1876 sloeg de bliksem opnieuw in de toren in. Naar plannen van P.J.H. Cuypers werd de toren herbouwd, waarbij een op de toestand van kort na 1562 gebaseerde neogotische geleding werd toegevoegd met daarboven een houten spits. De koorkerk werd in 1891-'92 van een polychromie voorzien. Mede vanwege de noodzaak tot een algehele restauratie werd na twee jaar onderhandelen in 1929 de gehele kerk weer katholiek. Onder leiding van J.Th.J. Cuypers volgde in 1929-'33 een ingrijpende restauratie. De scheidingsmuur verdween evenals de katholieke polychromie in het koor en de protestantse witlaag in het schip; het geheel werd in schoon werk uitgevoerd. In het schip verving men het vlakke plafond door kruisribgewelven, die door het ontbreken van luchtbogen van trekstangen werden voorzien. Conform de ‘grondbeginselen’ werden de steunberen hersteld in eigentijdse vormen, evenals het muurwerk om het kerkterrein. Men zag af van herstel van de dubbele pinakels op de luchtbogen en de balustrade langs de koorlantaarn. De meeste raamtraceringen zijn naar het oude voorbeeld vernieuwd; in de lichtbeuk paste men een moderne navolging van de 17de-eeuwse vensterharnassen toe. Ter afsluiting van de restauratie werd de kerk in 1935 verheven tot ‘Basilica Minor’.

De 19de-eeuwse houten torenspits werd in 1944 verwoest door artillerievuur. Voor de herbouw werd in 1953 een prijsvraag uitgeschreven. Het ontwerp ‘Prediker’ van J. Brouwer werd bekroond. De nog steeds spraakmakende nieuwe lantaarn, bestaande uit acht pylonen van nagespannen gewapend-betonelementen, met dito binnenwerk en een spits met kruis en gestileerde engelenbeelden werd in 1957-'58 uitgevoerd. De constructie van de door Schokbeton geleverde elementen werd berekend door W. van der Schrier, de vier ruggelings geplaatste engelen zijn vormgegeven door W. Reijers. In de lantaarn kwam in 1957 een door Petit & Fritsen gegoten carillon te hangen. In de neogotische geleding daaronder hangen klokken gegoten door Wilhelmus Wegewaert (1563) en Pieter Hemony (1669). Een laatste restauratie van de kerk volgde in 1996-'99, toen onder meer alsnog gotische pinakels op de luchtbogen zijn aangebracht.

Inwendig is de kerk na de restauratie geheel gedekt door kruisribgewelven. De zware middentoren met een kleinere doorgang sluit het schip gedeeltelijk af en beperkt zo het gezicht op het koor. De hoge lichtbeuk met triforium en de brede zijbeuken, rustend op ronde pijlers met koolbladkapitelen, geven het schip een luchtig karakter hetgeen in het koorgedeelte terugkeert. Op een 17de-eeuwse orgelgalerij staat het in 1610-'12 door de Antwerpenaar Louis Isoré gebouwde orgel met in 1762 opnieuw beschilderde deuren. De kast werd circa 1665 door Philips Talboom verfraaid. Het instrument is in 1970-'71 gerestaureerd en sterk uitgebreid. Tot de inventaris behoren enkele 17de-eeuwse regeringsbanken en een serie vroeg-19de-eeuwse tondo's met schelpen en apostelkoppen. Verder bevat de kerk een rijk gesneden neobarokke preekstoel met Christusbeeld (1838), twee neogotische dubbele biechtstoelen, een communiebank en kruiswegstaties (alle circa 1880) en een hoofdaltaar (circa 1935). In de vloer bevinden zich diverse interessante grafzerken, waaronder gotische zerken uit 1506 (man met schild), 1514 (man met spreukband), 1539 (abdis) en priesterzerken uit 1503 en 1551. Latere zerken zijn die voor Lauwereys van Clapdorp († 1623), schepen Geeraedt Snel († 1664), schepen Jacob Cappron († 1678) en de cartograaf W.T. Hattinga († 1764). De gebrandschilderde ramen in het koor zijn gemaakt door de Belgische glazeniers E. Tancke, G. Ladon en J. Dobbelaere (1881-1905), met uitzondering van het latere St.-Jozefraam. Dit is van het Utrechtse atelier Mengelberg. Het westvenster met het Laatste Oordeel (1933) is vervaardigd door J. Nicolas.