Monumenten in Nederland: Zeeland

R. Stenvert en C. Kolman (2003)

Gepubliceerd op 02-01-2020

De (Herv.) St.-Bavokerk in Aardenburg

betekenis & definitie

De (Herv.) St.-Bavokerk (St.-Bavostraat 5) is een driebeukige basilikale kruiskerk voorzien van een fors driebeukig hallenkoor met driezijdig gesloten hoofdkoor en recht gesloten zijkoren. Op de viering is een dakruiter geplaatst.

Aan het westeinde van de noordbeuk staat een slanke toren van vier geledingen met een opengewerkte lantaarn.In 959 werd ter plekke een eerste kapel gesticht door de Gentse St.-Baafsabdij. In enkele bouwfasen groeide deze kapel uit tot een romaanse kruiskerk, die in 1202 door brand werd verwoest. In 1950-'53 zijn de fundamenten van de romaanse, klaverbladvormige koorafsluiting van deze kerk opgegraven. Begin 13de eeuw werd een later verdwenen vroeg-gotisch veelhoekig koor met zijkapellen gebouwd. Een nog zichtbaar gedeelte uit die periode is het onderste opgaande muurwerk van de niet uitstekende transept. Aan beide zijden van het transept bevindt zich een poortje tussen iets hoger geplaatste smalle vensters die met een rondboog zijn afgesloten.

Rond 1220 voltooide men het transept en verrees het driebeukige schip, dat in Nederland het meest zuivere voorbeeld van de Scheldegotiek is. Zowel de vormgeving als het gebruik van Doornikse steen wijzen op invloeden uit Doornik (B). De verzwaarde pijler aan het westeinde van de noorderzijbeuk, overwelfd door een gewelf op zware ronde ribben, duidt erop dat aan die zijde een bescheiden toren was gepland. Kenmerkend voor de Scheldegotiek zijn onder meer het driedelige westvenster (dat bij de restauratie gereconstrueerd werd), de westingang met kraalprofilering en kleine knopkapitelen, alsmede de traptorens met stenen bekroningen aan weerszijden van de transeptgevels. Tussen 1266 en 1278 werd de Bavokapel een parochiekerk. Het langgerekte hallenkoor is een midden-14de-eeuwse uitbreiding.

De recht gesloten zijbeuken daarvan zijn korter en smaller dan de middenbeuk; aan de oostkant van de zuidbeuk werd tevens een sacristie aangebouwd. Hoog-gotische vormen vertonen enkel nog de raamprofielen en enige kopjes onder het afsluitende boogfries van het middenkoor.

Na het laat-16de-eeuwse krijgsgeweld werd de toren in 1607 gerepareerd en kregen het schip (1626) en de zijbeuken (1628) onder leiding van Samuel Crop weer een dak. De in 1630 aan de noordzijde van het schip toegevoegde consistorie (later kosterswoning) heeft men in 1667 vernieuwd. Verder herstel van de kerk vond plaats in 1646-'69: het koor werd voorzien van nieuwe venstertraceringen en een nieuwe kap (1659), de dakruiter werd geplaatst (gewijzigd 1751) en de toren kreeg een nieuwe bekroning (1646). In de toren hangen twee door Johannes Burgerhuys gegoten klokken (1647). Bij een verbouwing in 1852-'55 werd het koor geschikt gemaakt voor de hervormde kerkdienst.

In 1944 raakte de kerk sterk beschadigd, waarna bij een storm in 1945 het bovendeel van de toren op de kerk stortte. Na voorlopig herstel in 1946 volgde in 1947-'56 een grondige restauratie naar plannen van E.P. Messer, begeleid door E.A. Canneman. Bij de restauratie werd Gobertangesteen toegepast in plaats van de Doornikse steen. Het zwaargehavende westportaal uit 1650 heeft men niet meer opgebouwd. Mede op grond van opmetingen uit 1909 werd de westelijke geveltop gereconstrueerd (met als datering in de top per abuis het jaartal ‘1649’ in plaats van het jaar 1669).

Inwendig werd de kerkvloer verlaagd tot het niveau van een gedeeltelijk teruggevonden 13de-eeuwse plavuizenvloer. Schip en dwarsschip kregen een balkenzoldering. De dakruiter en een deel van de consistorie werden vernieuwd. Bij het herstel van het koor in 1951-'54 verwijderde men de stucgewelven uit 1852-'55, waardoor de vrijwel ongeschonden gebleven 17de-eeuwse bekapping zonder trekbalken in het zicht kwam. In 1954-'56 volgde de herbouw van de bovenste geleding van de toren met lantaarn en de sacristie.

Het kerkinterieur heeft een voor de Scheldegotiek karakteristieke driedelige geleding. In de onderste zone een spitsboogarcade met pijlers, voorzien van knopkapitelen en opvallende vierkante fundamenten onder de zuilbasementen. De middelste zone wordt gevormd door het triforium bestaande uit een doorlopende galerij met gekoppelde zuiltjes voorzien van kleine knopkapitelen. Anders dan in andere Scheldegotiek-kerken heeft het triforium geen travee-indeling. De bovenste zone bestaat uit, op flinke afstand van elkaar geplaatste, smalle lancetvensters. Het triforium loopt door over de westgevel.

Daar bevindt zich het (gereconstrueerde) uit drie gekoppelde lancetvensters bestaande westvenster. Een hoge spitsboog in de noordbeuk geeft de plaats aan van de verbinding met een vermoedelijk 14de-eeuwse kapel ter plaatse van de huidige consistorie. Bij de restauratie in 1949 zijn in het transept inwendig beschilderde 14de-eeuwse grafkelders gevonden, zoals die ook elders in West-Vlaanderen voorkomen. De lange zijden tonen wierookvaten zwaaiende engelfiguren of geometrische ornamenten, aan de korte zijden zijn voorstellingen van de Calvarie en/of Maria aangebracht. Enkele grafkeldertjes zijn in hun geheel uitgegraven en in de kerk opgesteld. De kerkvloer bevat diverse 15de- en 16de-eeuwse zerken, waaronder die voor de vrouw van Willem Jacobsz Horne († 1466), die met gotische motieven voor Anna Lauwereysdochter Zoete († 1512) en die met maniëristische vormen voor Bartholomeus de Backere († 1613).

De uit circa 1760 daterende barokke preekstoel is van elders afkomstig en heeft twee koperen lezenaars (1777), gegoten door Johannes la Fort. Van het orgel dateert de rugwerkkast uit circa 1680 en is afkomstig van de R.K. kerk te Groessen (Gld); het orgel zelf is uit 1955.