Monumenten in Nederland: Zeeland

R. Stenvert en C. Kolman (2003)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Abdijgebouwen in Middelburg

betekenis & definitie

Abdijgebouwen. Over de oudste vorm van het in 1123 binnen de burg gestichte klooster is nagenoeg niets bekend.

Slechts enkele laat-romaanse bouwsporen resteren, zonder een duidelijke onderlinge samenhang. Toen graaf Willem II van Holland en Zeeland de abdij in 1255-'56 aanzienlijk liet vergroten, ontstond in hoofdlijnen de nog bestaande indeling met gebouwen rond de kloostergang met pandhof (E), de oostelijke binnenplaats (F) afgesloten door een uit 1580 daterende poort met hardstenen corinthische zuilen en opschrift ‘Munte van Zeelandt’.

Aan de noordzijde ligt het onregelmatig gevormde en uitgestrekte nederhof of Abdijplein (G). Aan dit nederhof bevond zich het logement van de graven van Holland en Zeeland (H).In de 13de eeuw verwierf de abt belangrijke wereldlijke macht. Zijn machtspositie nam verder toe toen de abdij in 1401 rechtstreeks onder het gezag van de paus kwam. In 1492 werd een groot deel van het abdijcomplex door brand verwoest. Bij de instelling van de nieuwe bisdommen in 1559 verbond men de abdij aan het bisdom. Een tweede brand in 1568 beperkte zich vermoedelijk tot de abdijkerken.

Na de alteratie in 1574 werd de abdij bestemd tot zetel van het gewestelijk bestuur van Zeeland, hetgeen leidde tot de vestiging van nieuwe provinciale organen als de rekenkamer, de munt en het college van de Admiraliteit. Van de in de Statenvergadering stemhebbende steden Goes, Zierikzee, Vlissingen, Veere en Tholen kregen de vertegenwoordigers van Tholen een onderkomen in het complex. Het voornaamste Statenlid - en later de commissaris van de koningin woonde in het grafelijk logement.

Ondanks de vele aanpassingen aan het complex in de 17de en 18de eeuw raakten de abdijgebouwen langzamerhand in verval. Onder leiding van J.A. Frederiks vonden tussen 1885 en 1910 ingrijpende restauraties plaats. In 1940 werd de abdij grotendeels verwoest; slechts twee gebouwen bleven gespaard (P en T).

Ook bij de herbouw verdween nog de nodige bouwhistorische substantie. Bij de restauratie en herbouw onder leiding van J.F. Berghoef en H. de Lussanet de la Sablonière werd gestreefd naar herbouw in oude vormen. Door de vele veranderingen en verbouwingen zijn de opeenvolgende bestemmingen van de verschillende gebouwdelen echter niet meer in detail te achterhalen en ze worden dan ook dikwijls door de diverse onderzoekers verschillend benoemd.

De kern van het kloostergedeelte wordt gevormd door de noordvleugel met refter en dormter (Abdij 10) (I). De uit circa 1260 stammende tweebeukige kelder van dit bouwdeel wordt gedekt door kruisribgewelven op middenzuilen met knopkapitelen van Doornikse steen. De uit de eerste helft van de 15de eeuw daterende tweelaags bovenbouw is voorzien van kruisvensters, een vrijwel origineel spitsboogfries met gebeeldhouwde kopjes en driepasvulling onder de dakrand en een ranke achtzijdige traptoren. Het gebouw diende oorspronkelijk als refter (eetzaal) en daarboven mogelijk als dormter (slaapzaal). Na 1574 gebruikte men het refterdeel als zaal voor de vergaderingen van de Gecommiteerde Raden en tevens tot 1886 als Statenzaal. De huidige kruiskozijnen zijn aangebracht bij de restauratie van 1885-'90.

In 1940 brandde dit bouwdeel uit, maar de gevels bleven staan. De westvleugel met kanunnikenwoningen (J) heeft eveneens een tweebeukige kelder met middenzuilen uit circa 1260. De noorden de oostwand van deze kelder stammen mogelijk uit de tweede helft van de 12de eeuw en vertonen een reeks van acht laat-romaanse vensters met staafprofielen. De rest van de vleugel dateert uit het begin van de 16de eeuw. Na 1574 kwam de begane grond in gebruik bij de Provinciale Munt en werd op de verdieping de Admiraliteit van Zeeland gevestigd. In 1839 werd hier een concertzaal ingericht.

Bij de restauratie in 1885-'90 verbouwde men de begane grond tot Statenzaal. Deze vleugel brandde in 1940 geheel uit. Haaks erop staat de grotendeels vrij liggende grote refter (Groenmarkt 14) (K), een langwerpige laat-gotische zaal uit het begin van de 16de eeuw. In 1581 werd hier een kanongieterij gevestigd en na 1864 diende het gebouw als gymnastiekzaal. In 1940 bleven de gevels overeind staan en na de restauratie werd hier de Statenzaal ondergebracht. Naar plannen van C.

Dam is deze zaal in 1988 uitgebreid en heringericht. De oostvleugel verrees begin 14de eeuw. Centraal daarin kwam in de eerste helft van de 15de eeuw de kapittelzaal (L) tot stand. De hardstenen middenzuil in het interieur droeg oorspronkelijk vier stenen kruisgewelven; sinds de laatste restauratie twee houten tongewelven. Een dubbele laat-gotische poort geeft toegang tot de kloostergang met pandhof (E), waarvan de bouw na de abdijbrand van 1492 is begonnen en die rond 1500 zal zijn voltooid. Het is een door netgewelven overdekte kloostergang, waarvan de wanden met natuursteen zijn bekleed.

Aan de zuid- en westzijde had de gang een verdieping. In 1579 werd de noordelijke arm een deel van de Provinciale Munt en werd in de westelijke arm een woning voor de muntmeester ondergebracht. Grote delen van de kloostergang werden in 1827 gesloopt, waarbij de westelijke arm gespaard bleef. In 1900 volgde restauratie en reconstructie. Midden op de pandhof staat een uit 1771 daterende hardstenen pomp in Lodewijk XV-stijl.

Aan het Abdijplein staat de Munttoren of ‘witte toren’ (Abdij 9) (M), een robuuste met witte kalksteen beklede en rijk gedecoreerde toren met een poortingang, een verdieping met spitsboog en een lage bovenste geleding afgesloten door een balustrade met boogfries. Deze rond 1450 opgetrokken toren bevatte een bidkapel voor de abt. De doorgang is voorzien van een vlak kruisgewelf op draagstenen met evangelistensymbolen. In 1579 werd de toren onderdeel van de munt. Bij de restauratie rond 1890 is de westgevel in baksteen hersteld. De aangrenzende abtswoning (Abdij 8) (N) heeft beneden een open galerij voorzien van zandstenen Tudorbogen en kruisgewelven met bladkapitelen.

De deels met met natuursteen beklede gevel heeft kruisvensters op de verdieping en een hoger opgetrokken middendeel met Vlaamse gevels. De woning zal na de brand van 1492 zijn gebouwd. Na 1578 diende de verdieping als kantoor voor de Staten van Zeeland. Het in 1679 toegevoegde hardstenen barokpoortje met dorische pilasterstelling gaf binnendoor toegang tot de oude Statenzaal (I). In 1940 bleven slechts enkele gewelfvlakken van de galerij gespaard, de rest van het gebouw werd herbouwd. De naastgelegen Koorkerkhofpoort (O), met hardstenen tudorboogomlijsting bij de doorgang is in opzet laat-15de-eeuws.

Het Thoolse huis (Abdij 7) (P) werd in 1599 gebouwd op een deel van de moestuin van de abt en kort daarop verlengd en vergroot. Het dankt zijn naam aan de Thoolse gedeputeerden die hier logeerden. In 1851 werd het een venduhuis. Na aankoop door het rijk in 1936 volgde in 1938 een ingrijpende restauratie, waarbij de kruisvensters en de trapgevel werden gereconstrueerd. Het gebouw doorstond het bombardement van 1940 nagenoeg ongeschonden.

Aan de oostzijde van de nederhof bevindt zich het Provinciehuis (Abdij 6) (Q), een fors tweelaags gebouw met twee binnenplaatsen, geflankeerd door ranke torentjes met tentdaken en enkele moderne Vlaamse gevels. Het werd in 1960 in traditionalistische vormen gebouwd naar een ontwerp uit 1941 van J.F. Berghoef en H. de Lussanet de la Sablonière ter plaatse van het in 1940 verwoeste hotel ‘De Abdij’. In 1965 volgde een uitbreiding aan de oostzijde langs de St.-Pieterstraat. De aansluitende vicariswoning (Abdij 5) (R) bestaat uit een in 1562 gebouwde woning boven een stalling met haaks daarop een uit 1470 daterende brouwerij. Na de alteratie maakte het deel uit van de Zeeuwse Rekenkamer en na 1885 zetelde hier tot 2000 het Rijksarchief.

Na het bombardement van 1940 stonden nog slechts de gevels overeind. Bij de restauratie heeft men in 1960 aan de oostzijde een nieuwe archiefvleugel toegevoegd. De Balanspoort (Abdij 4) (S) is de voornaamste toegang tot het Abdijplein. De gewelfde dubbele doorgang van ongelijke hoogte heeft aan de hofzijde een uit de tweede helft van de 13de eeuw daterende zuil van Doornikse steen met voor de Scheldegotiek karakteristieke knopkapitelen. De gevel met boogfries en hoge vensternissen aan de hofzijde is 14de-eeuws; de kruisvensters en de met speklagen doorregen gevel met natuurstenen poortomlijstingen aan de buitenzijde zijn uit 1500. Het poortgebouw brandde in 1940 uit, maar het muurwerk bleef grotendeels behouden. Het is toegankelijk via een traptoren van het ter rechterzijde belendende gebouw.

Aan de westzijde van de nederhof ligt het Zeeuws Museum (Abdij 3) (T), gevestigd in een langgerekt en relatief ondiep gebouw met een slanke overhoekse middentoren en twee slanke hoektorens (links achtzijdig, rechts zeszijdig). Gobertangesteen is gebruikt voor de lijsten en de plinten, Ledesteen voor de deur- en vensteromlijstingen. Dit in 1562 als kanunnikenwoningen opgetrokken gebouw diende na 1574 deels als logement voor de gedeputeerden van Zierikzee. Vanaf 1596 maakte het deel uit van de Zeeuwse Rekenkamer en van 1859 tot 1898 was het in gebruik als Provinciale Bibliotheek. Bij de daaropvolgende restauratie werden de kruisvensters hersteld en de torens tot de oorspronkelijke hoogte opgetrokken.

Het gebouw kwam het bombardement in 1940 nagenoeg ongeschonden door, waarna in 1969-'72 de verbouwing tot Zeeuws Museum volgde. Vanaf 2002 vinden nieuwe verbouwingen plaats. Een belangrijk onderdeel van het museum is de ‘wandtapijtenzaal’ met zes wandtapijten. In 1591 bestelden de Staten van Zeeland een tapijt met een voorstelling van de slag bij Bergen op Zoom (29 januari 1574), geweven door Francois Spierincx te Delft (1595). Vervolgens gaven ze aan Jan de Maecht een opdracht voor nog vijf tapijten. Vier daarvan tonen naar ontwerpen van Hendrick Vroom de zeeslagen bij Rammekens (april 1573), Den Haak (augustus 1573), Lillo (30 mei 1574) en het beleg van Zierikzee (najaar 1575 zomer 1576); het vijfde is een wapentapijt naar ontwerp van Carel van Mander.

Deze in 1603-'04 vervaardigde tapijten hingen bij bijzondere gelegenheden aan de wanden van de grote zaal van het Prinsenlogement (H) en van 1678 tot 1940 in de vergaderzaal van de Staten van Zeeland (I). In het museum bevindt zich ook een rijk uitgevoerd schoorsteenstuk met een portret van Willem van Oranje en de wapenschilden van de zes stemhebbende Zeeuwse steden. Het aangrenzende logement van de graven van Holland en Zeeland (Abdij 1) (H), dat uit de 13de eeuw stamde, werd rond 1570 vervangen door een nieuw gebouw met een ranke toren en op de begane grond deels een open galerij. Na 1574 werd het de woning van de gouverneur en Prinsenlogement, en vanaf 1813 ambtswoning van de commissaris van de koningin. De verwoesting van het pand in 1940 was dermate groot dat men tot een volledige herbouw in oude vormen overging. In 1947 kwam aan de tuinzijde een theekoepeltje met ui-vormig dak gereed, de ambtswoning zelf volgde pas in 1962.

Ook het aangrenzende gastenverblijf werd herbouwd in een op de late gotiek geïnspireerde stijl. In het midden van het Abdijplein staat een door Coenraad Kaijser ontworpen hardstenen pomp met vaas in Lodewijk XVI-stijl (1782). Het plein werd rond 1988 heringericht naar plannen van C. Dam. Aan de oostkant van het abdijcomplex bevindt zich ten slotte nog de Blauwe- of Gistpoort (St.-Pieterstraat 48) (U). Waarschijnlijk was dit geen afsluitbaar poortgebouw maar eerder een rijke toegang tot de abdij.

Het geheel met Escosijnse beklede gebouw dateert van rond 1500. Een 19de-eeuwse winkelpui en de sporen van een 17de-eeuwse verbouwing heeft men bij een ingrijpende restauratie in 1910 weg gerestaureerd ten gunste van een reconstructie in laat-gotische stijl op grond van aan de bovenzijde aangetroffen bouwsporen. De gevel zelf werd gecompleteerd op basis van de originele kruisvensters met vooruitstekende tudorbogen op de verdieping. De beelden van graaf Willem II, geflankeerd door personificaties van Geloof en Recht, zijn in 1955 gemaakt door L.O. Wenckebach. Het gebouw is in 1963 opnieuw gerestaureerd.