Gepubliceerd op 02-01-2020

Nieuwegein

betekenis & definitie

Groeikern ten zuiden van de stad Utrecht, in 1971 ontstaan door samenvoeging van de voordien zelfstandige gemeenten Jutphaas en Vreeswijk. Het nieuwe centrum is in het midden van de jaren tachtig gereed gekomen.

De dorpskernen Jutphaas en Vreeswijk zijn opgenomen binnen de bebouwing van Nieuwegein, maar hebben hun oude karakter behouden.Nabij het nieuwe stadscentrum, op de plaats waar de Doorslag en de Hollandse IJssel samenkomen, lag het middeleeuwse stadje 't Gein. Het was gesitueerd aan de dam tussen de beide waterwegen en ontleende zijn belang aan de overslag van goederen van en naar de stad Utrecht. De Doorslag maakte vroeger deel uit van de in 1122 gegraven Vaartse Rijn, waarmee Utrecht zijn positie als belangrijk handelscentrum trachtte te behouden. In 1295 kreeg 't Gein nog stadsrechten, maar de betekenis van de nederzetting liep snel achteruit en uiteindelijk verviel het tot een gehucht. De aanleiding hiertoe was de afdamming van de Hollandse IJssel ter hoogte van het latere Klaphek (ten zuidwesten van Nieuwegein) in 1285.

De stad Utrecht liet omstreeks 1385 vanaf Jutphaas een aftakking van de Vaartse Rijn naar de Lek graven. Deze Nieuwe Vaart, later ook Vaartse Rijn genoemd, kreeg bij de uitmonding in de Lek een sluis (al gereed in 1373). Daar ontstond een kleine, op de scheepvaart gerichte nederzetting, die tot het midden van de 19de eeuw zowel Vreeswijk als De Vaart werd genoemd. Al in de 14de eeuw werd de sluis beschermd door een versterking of blokhuis (Gildenborg). De toenmalige Lekdijk liep ter hoogte van de huidige Lekstraat en Molenstraat. In de late middeleeuwen zou de stroomgeul van de Lek zich naar het zuiden verplaatsen.

Omdat de monding van de Vaartse Rijn steeds meer verzandde, legde men ten slotte in 1562 buitendijks een tweede sluiskolk aan. Hierbij maakte men gebruik van een reeds in de 15de eeuw aangelegd hoofd.

In de 16de eeuw concentreerde de dorpsbebouwing zich rond de sluis en langs het begin van het pad naar Utrecht, de huidige Dorpsstraat. De middeleeuwse kerk stond aan de oostzijde, even buiten de nederzetting. Nadat de kerk in 1585 door de Spanjaarden was verwoest, werd in 1638-'41 ten westen van de 16de-eeuwse sluiskolk een nieuwe (Herv.) kerk gebouwd. De sluis gebruikte men in 1585 en ook daarna om bij vijandelijke aanvallen het land te inunderen. Aan de oostrand van het dorp werden verdedigingswerken aangelegd, die in de 17de eeuw deel gingen uitmaken van de Hollandse Waterlinie. In 1672 en in 1786-'87 wierp men nieuwe versterkingen op. Een restant hiervan werd opgenomen in het 19de-eeuwse fort Vreeswijk van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

In 1638 legde de stad Utrecht even ten oosten van de sluis een duiker en een kanaal, het Volmolengat, aan. Zij dienden om het peil van de Vaartse Rijn en de doorstroming van het water in de Utrechtse grachten te waarborgen. Wegens de verbetering van de waterverbinding van Amsterdam via Utrecht met de Rijn, de zogenaamde Keulse Vaart, werd de oude sluis in 1821-'24 ingrijpend verbouwd. Het in 1892 voltooide Merwedekanaal volgde deels de oude Vaartse Rijn naar Vreeswijk, maar werd daar om het dorp heengeleid naar de meer westelijk aangelegde Koninginnensluis. Langs de splitsing van het oude en het nieuwe kanaaldeel vestigden zich bedrijven. Daarvan is de bebouwing grotendeels nog aanwezig.

Vreeswijk verloor echter zijn belangrijke betekenis voor de scheepvaart toen in de jaren dertig van de 20ste eeuw het Amsterdam-Rijnkanaal tot stand kwam. Weliswaar werd het Lekkanaal als aftakking hiervan aan de oostkant langs Vreeswijk geleid, maar de hierin aangelegde Prinses Beatrixsluis bevond zich op te grote afstand van het dorp om het daarvan mee te laten profiteren. Het sluizencomplex in de dorpskern werd uiteindelijk aan de kant van de Lek afgesloten en alleen de Koninginnensluis bleef in gebruik.

Anders dan Vreeswijk is Jutphaas ontstaan als een gestrekt laagveendorp langs de Over- en Nedereindseweg. De Vaartse Rijn doorkruiste dit dorp. Ten zuiden van de Jutphase wetering stond de romaanse parochiekerk, in 1219 voor het eerst genoemd en in 1819 gesloopt. De verbindingsweg tussen kerk en wetering werd tot een plein verbreed en kreeg de naam Kerkveld. Deze pleinvormige ruimte, waarlangs de oude dorpsbebouwing zich concentreerde, werd aan de noordzijde afgesloten door de nog bestaande pastorie.

Omstreeks 1800 verschoof het zwaartepunt van het dorp naar de Vaartse Rijn. Langs de Herenstraat, nabij de toenmalige brug ter hoogte van de Nedereindseweg, ontstond een vrij dichte bebouwing. Nadat de Vaartse Rijn in de jaren twintig van de 19de eeuw was verbreed tot Keulse Vaart, won dit deel van Jutphaas aan belang. Illustratief in dit verband is de bouw in 1819 van de nieuwe Herv. kerk aan de Nedereindseweg bij de brug. Aan de overzijde van het kanaal werd in dezelfde tijd het fort Jutphaas aangelegd. Meer naar het noorden aan de Herenstraat verrees in 1874-'75 op de buitenplaats Zwanenburg de nieuwe R.K. kerk.

Deze kerk vormde met pastorie, begraafplaats, zusterklooster en enkele scholen een roomskatholiek centrum. Nog verder noordelijk langs de Vaartse Rijn verrees in 1920 het complex arbeiderswoningen De Geer. Na 1971 zijn de oude kernen binnen Nieuwegein ingesloten geraakt door uitgestrekte nieuwbouwwijken. De dorpen Jutphaas en Vreeswijk zijn echter nog wel herkenbaar: het eerste bij de Herenweg en de Nedereindseweg, het tweede bij de oude sluizen en de Dorpsstraat.