Monumenten in Nederland: Overijssel

R. Stenvert, C. Kolman en Ben Olde Meierink (1998)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Textielfabrieken in Enschede

betekenis & definitie

Textielfabrieken. Van de imposante Enschedese textielindustrie met zijn vele schoorsteenpijpen is bedroevend weinig bewaard gebleven, en wat bewaard is gebleven geeft in zekere zin een vertekend beeld.

Enschede was vooral de stad van de katoenweverijen, die waren ondergebracht in vele eenlaags shedhallen. Het bestond slechts voor een klein deel uit meerlaags katoenspinnerijen.

Deze laatste zijn echter vooral bewaard gebleven. De enige uitzondering is de weverij van katoenafval van I.I.

Rozendaal (Roomweg 103-107), gebouwd in 1907 naar plannen van R. van der Woerd, in de vorm van een rij shedhallen waaromheen een gesloten bakstenen muur en een sprinklertoren met overkragend reservoir staan. Het oudste nog bestaande complex is de katoenspinnerij De Bamshoeve (Lasondersingel 97), gebouwd in 1895-'96 naar plannen van G.

Beltman voor W.J. en H.B. Blijdenstein.

De eerste shedhallen boden plaats aan 13.000 spillen. In 1917 kreeg het nog bestaande ketelhuis een nieuwe fabriekspijp, waarvan het onderste deel nog resteert.

Tussen 1911 en 1922 werden hallen en pakhuizen in betonskeletbouw bijgebouwd naar plannen van A.G.

Beltman en in 1926 verscheen aan de Schurinksweg een kolenbunker in betonskeletbouw.

Ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan werd in 1949 naar plannen van Mien Ruys de nog bestaande wandeltuin met pergola aangelegd. In 1959 verrees naar plannen van G.

Beltman jr. aan de H.B. Blijdensteinlaan een grote ringspinhal in voorgespannen beton.

De in het begin van de jaren tachtig gesloten fabriek doet nu voornamelijk dienst voor opslag. Van de in 1897 voor G.J. van Heek gebouwde Rigtersbleek resteren sinds 1987 alleen twee bijgebouwen, een spinnerijgebouw van drie verdiepingen uit 1911 en de kunstzijdespinnerij Memphis (Goolkatenweg 83) van vier verdiepingen en traptoren met puntdak uit 1927.

Beide spinnerijen maken nu deel uit van het textielveredelingsbedrijf Roberine. De nog bestaande stoomspinnerij van vijf verdiepingen van Van Heek & Co. (Parallelweg 102-188) stamt uit 1897.

De uit Oldham in Lancashire afkomstige Sidney Stott ontwierp een typisch Engelse spinnerij voor 20.000 spillen met een plat dak en een aangebouwd trappenhuis annex sprinklertoren. Uitvoerend architect was G.E. van der Meer.

De spinnerij werd gebouwd tegen het uit 1892 stammende neoclassicistische pakhuis naar plannen van G.

Beltman.

Spinnerij en pakhuis zijn inmiddels verbouwd tot wooneenheden. De belangrijkste nog bestaande textielfabriek is die van Gerh.

Jannink & Zn. (Haaksbergerstraat 147). Deze stoomspinnerij en -weverij met ketelhuis en schoorsteen werd in 1900-'02 eveneens gebouwd naar plannen van Stott met H.

Reijgers als uitvoerend architect, en bood plaats aan 30.000 spillen en 567 weefgetouwen. De spinnerij bestaat uit twee haaks op elkaar staande bouwvolumes van twee en drie verdiepingen, met op de snijlijn aan de straatzijde een massief trappenhuis annex sprinklertoren met afgeknot schilddak.

Slechts de toren is voorzien van neoclassicistische vormen. Na sluiting in 1967 kreeg het spinnerijgedeelte in 1977-'81 nieuwe bestemmingen: textielmuseum Jannink en wooneenheden.

Weverij en ketelhuis werden gesloopt. De voorm. spinnerij Oosterveld (Goolkatenweg 55) werd in 1911 gebouwd voor de Gebr.

Van Heek-Schuttersveld.

De fabriek van drie verdiepingen en sprinklertoren naar Engels model bood onderdak aan 16.000 spillen.

Opzichter bij de bouw was H. Hatten jr.

Nu is het gebouw in gebruik als pakhuis. De Twentsche Textiel-Maatschappij (Hulsmaatstraat) ontstond in 1915 als dochteronderneming van I.I.

Rozendaal voor de fabricage van dweilen en moltondekens. Na een brand volgde in 1921 herbouw, waarbij de nog bestaande, enige overgebleven voorbeelden van betonskeletbouw in Enschede verrezen naar plannen van A.G.

Beltman. Sinds 1972 is het onderdeel van de Ned.

Bontweverij. Het nabije gebouw met sprinklertoren behoorde tot de fabriek van N.J.

Menko (1916, H. Reijgers).