Monumenten in Noord Holland

R. Stenvert en C. Kolman (2006)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Amsterdam

betekenis & definitie

Hoofdstad van Nederland, tot ontwikkeling gekomen in de middeleeuwen bij een dam in de Amstel. Rond de plaats waar de veenstroom de Amstel in het IJ uitmondde zette zich bij overstromingen in 1170 en 1173 een stevige kleilaag af op de metersdikke zachte veengrond.

Door verdere ophoging maakte men deze grond begin 13de eeuw voor bewoning geschikt, het eerst langs de westoever van de Amstel. Hier ontstond een lintvormige terp ter plaatse van het huidige zuidelijke gedeelte van de Nieuwendijk en het noordelijke gedeelte van de Kalverstraat.

De bedijking langs de Amstel sloot aan op een opgeworpen bedijking langs de zuidoever van het IJ (Zeedijk). In de monding van de Amstel werd een dam gelegd om het binnendringen van het IJ-water te voorkomen (circa 1270).

De Warmoesstraat ten oosten daarvan groeide uit tot de belangrijkste handelsstraat van de nederzetting. Aan de westzijde van de Amstel bevond zich begin 14de eeuw ter hoogte van de Nieuwezijds Kolk een kleine haven.

Deze werd rond 1350 buitendijks verlegd na het doortrekken van de Nieuwendijk (noordelijke deel).Amsterdam wordt in 1275 voor het eerst vermeld in een tolprivilege van graaf Floris V. Kort na 1300 kreeg de nederzetting stadsrechten, maar een opgeworpen aarden wal moest in 1304 op last van de Hollandse graaf worden geslecht. Waarschijnlijk is toen ook de recentelijk bij opgravingen teruggevonden laat-13de-eeuwse stenen versterking bij de oude zuidoever van de Nieuwezijds Kolk tot op het fundament afgebroken. Onder graaf Willem III werd het Amstelland in 1317 definitief toegevoegd aan het graafschap Holland.

Vanaf 1350 breidde men het stadsgebied in fasen verder uit. Allereerst groeide de stad uit tot aan de Oudezijds Voorburgwal (oostzijde) en de Nieuwezijds Voorburgwal (westzijde). De aanduidingen ‘oud’ en ‘nieuw’ kwamen later in zwang en verwijzen naar de bijbehorende kerken (Oude Kerk en Nieuwe Kerk) en niet naar de ouderdom van de bebouwing. Een tweede en beperkte uitbreiding aan oost- en westzijde volgde rond 1380 naar de Oudezijds Achterburgwal en de Nieuwezijds Achterburgwal (nu Spuistraat). Het Spui en de Grimburgwal vormden de zuidelijke stadsgrens. Veel ruimer was de stadsuitleg van rond 1425.

Het tracé van de nieuwe stadsgracht volgde het Singel (westzijde) via het Muntplein (zuidzijde) naar de Kloveniersburgwal en Geldersekade (oostzijde). Tussen 1481 en 1494 werd de houten palissade vervangen door een stadsmuur met poorten en torens (geheel voltooid 1508). Hiervan resteren nog de Munttoren, de St.-Anthonispoort (Waag) en de Schreierstoren. Aan de oostzijde kreeg de Lastage een gebied met haven- en scheepsbouwactiviteiten langs het IJ in 1512 provisorische verdedigingswerken. Daar is de Montelbaanstoren behouden gebleven.

Ten oosten van de Warmoesstraat werd begin 14de eeuw een vermoedelijk houten kapel vervangen door de in steen uitgevoerde Oude Kerk, die later in fasen verder werd uitgebreid. Amsterdam werd in 1334 een zelfstandige parochie; voordien viel het onder de parochie Amestelle, het huidige Ouderkerk aan de Amstel. Het stadhuis kreeg rond 1400 een plek bij de Plaetse (westzijde huidige Dam) en daar vlakbij was eind 14de eeuw ook de bouw begonnen van de tweede parochiekerk, de Nieuwe Kerk. Onder de verschillende kapellen in de stad had de naar aanleiding van een hostiewonder (H. Sacrament van Mirakel; 1345) gebouwde kapel van de Heilige Stede of Nieuwezijds Kapel een bijzondere plaats (1896 gesloten, 1908 gesloopt). Sinds de bedevaart van Maximiliaan van Oostenrijk naar deze kapel in 1489 mag Amsterdam de keizerskroon zetten boven zijn stadswapen met drie St.-Andreaskruisen.

Aan de zuidzijde van de stad kwam in de 14de eeuw het Begijnhof tot ontwikkeling (uitgebreid 1417 en 1511). Verder vestigden zich veel kloosters in de stad. Aan het einde van de middeleeuwen waren er zeventien vrouwen- en drie mannenkloosters. Veel kloosters werden ingericht aan de zuidoostzijde van de stad, tussen Kloveniersburgwal en Nes (de ‘stille zijde’). De bebouwing van de stad had te lijden van stadsbranden in 1421 en 1453.

Amsterdam kwam in de late middeleeuwen mede tot ontwikkeling door handel met Vlaanderen en Engeland, en vooral door de graanhandel met het Oostzeegebied (de zogeheten ‘moedernegotie’). De zeegaande schepen legden aan bij de ‘palen’, een evenwijdig aan de IJ-oever aangelegde steigerconstructie met meerpalen. De doorgangen konden met boomstammen worden afgesloten tegen een aanval over het water; deze drijvende poorten heetten ‘de bomen’. In de 17de eeuw zouden de ‘palen’ uitgroeien tot een omvangrijk steiger- en meerpalencomplex met eigen bebouwing voor de opzichters en andere diensten. Het Damrak kreeg rond 1530 een handelskade van de Plaetse (Dam) tot aan het IJ. In de late middeleeuwen behoorde Amsterdam nog niet tot de grootste steden in de Nederlanden, maar in de 16de eeuw groeide de bevolking en na de val van Antwerpen (1585) kwamen grote aantallen Vlaamse immigranten naar de stad.

Onder hen waren veel gegoede handelaren en ambachtsmeesters en verder veel intellectuelen, kunstenaars en geschoolde arbeiders. De stad kreeg verder een kosmopolitisch karakter door de toevloed van nieuwe bewoners uit het Duitse Rijk, Scandinavië, Schotland, duizenden joden uit Portugal (eind 16de eeuw) en Oost-Europa (vanaf 1635) en vele hugenoten uit Frankrijk (na 1685). De bevolking groeide zeer snel tot ongeveer 200.000 inwoners rond 1650. De stedelijke economie kreeg hierdoor een sterke impuls. Deze was gekoppeld aan de herleving van de functie als internationale stapelmarkt na een blokkade van de stad in de jaren 1572-'78. Het stadsbestuur kwam in 1578 in protestantse handen (de Alteratie) en de stad behoorde daarna definitief tot het Staatse kamp.

De handel buiten Europa kreeg een stimulans door de oprichting van de Oost-Indische Compagnie (V.O.C.; 1602) en de West-Indische Compagnie (W.I.C.; 1621) ook Geoctroyeerde West-Indische Compagnie (G.W.C.) genoemd waarvan de belangrijkste handelskamers in Amsterdam waren gevestigd (Oostindisch Huis en Westindisch Huis). Ook werden veel pakhuizen gebouwd. Mede dankzij het grote belang van de handel was er ook veel nijverheid in stad, onder andere lakennijverheid, scheepsbouw en suikerraffinage.

Na de Alteratie werden diverse kloosters voor andere doeleinden ingericht (Prinsenhof/Admiraliteit, Burgerweeshuis, Binnengasthuis). Delen van de uitgestrekte kloosterterreinen verkavelde men ten behoeve van de huizenbouw. Belangrijke kerkelijke projecten in het begin van de 17de eeuw waren de Zuiderkerk (1611), de Noorderkerk (1623) en de Westerkerk (1631). Met de bouw van de nieuwe beurs (1611) werd de Warmoesstraat als handelscentrum ingeruild voor het Rokin. Op de in 1567 vergrote Plaetse (Dam) maakte het oude stadhuis in 1648-'65 plaats voor een imposant nieuw stadhuis, waarmee de stad haar enorme expansie en haar status als voornaamste handelscentrum in Europa bekroonde.

De sterke groei van Amsterdam vertaalde zich in een serie uitbreidingen. In 1585 werd de stadsgrens verlegd naar het tracé van de huidige Herengracht en Reguliersdwarsstraat. De daarbuiten gelegen stadsgracht verdween bij de latere aanleg van de grachtengordel. De middeleeuwse stadsmuur werd grotendeels gesloopt in 1601-'03. Aan de oostzijde trok men naar plannen van Joost Jansz Bilhamer de Lastage in 1585 bij de stad, samen met het gebied rond de Groenburgwal. Rond 1593 werd dit gebied naar plannen van Willem Baerdessen verder uitgebreid met de eilanden Vlooienburg, Uilenburg, Rapenburg en Valkenburg.

Uitgezonderd Vlooienburg waren deze wijken vooral bestemd voor nijverheid en kregen ze pas na 1655 een woonbestemming. Aan de oostzijde liep de stadswal vanaf de huidige Blauwbrug naar het IJ. Ten noorden van de oude zeedijk (tracé Anthoniebreestraat-Jodenbreestraat) werd een nieuwe zeedijk gelegd (tracé Rapenburgerstraat-Hoogte Kadijk). De joden in Amsterdam vestigden zich vooral bij de Nieuwmarkt ontstaan in 1614 door overkluizing van een stuk stadsgracht op Vlooienburg en bij de Breestraat (later Jodenbreestraat). In deze buurt werden in de 17de eeuw en later diverse synagogen gebouwd. Vanwege beperkingen in het uitoefenen van handel en ambacht restte voor de joden vooral de straathandel en de niet gereguleerde activiteiten, zoals diamantslijpen, zijdeverwerking, suikerraffinage, tabaksverwerking en drukwerk.

De laat-16de-eeuwse uitbreidingen boden slechts korte tijd soelaas. Aan de westkant van de stad was inmiddels alweer bebouwing buiten de stadsgracht ontstaan. Hier kon na verlegging van de grens van de stedelijke jurisdictie (1609) een begin worden gemaakt met een nieuwe uitbreiding van de gehele stad op basis van een fortificatie-ontwerp van stadstimmerman Hendrick Jacobsz Staets (1610). Die enorme halfcirkelvormige uitleg kwam vanwege de grote kosten en organisatorische problemen in fasen tot stand. In eerste instantie bleef de derde vergroting of ‘nieuwe uitleg’ rond 1613 beperkt tot het westelijke gebied tussen het IJ en de Heiligewegspoort, waar een dwarsverbinding aansloot op de vestingwerken uit 1585. In aansluiting op de Singel werden parallel drie nieuwe grachten aangelegd, de Herengracht, de Keizersgracht en de Prinsengracht.

Hier verrezen vooral huizen voor de gegoede burgerij. In de omgeving van de huidige Haarlemmerstraat (oude zeedijk) en in het meest westelijke deel van de uitleg vonden de minder gegoede immigranten en veel kleine bedrijven een plek. Dit stadsdeel, waar de stedenbouwkundige opzet aansloot bij de oude agrarische verkaveling, werd vanaf het begin van de 18de eeuw de Jordaan genoemd. Voor handel en de grootschaliger nijverheid waaronder scheepsbouw richtte men aan het IJ de Westelijke Eilanden in. Deze werden aanvankelijk Voor-, Midden en Achtereiland genoemd en later Prinseneiland, Bickerseiland en Realeneiland. Langs de IJ-oever ontstonden de Haarlemmer Houttuinen met brede werven voor de houtopslag.

Amsterdam kreeg in 1631 aan deze zijde een trekvaart naar Haarlem. Het gebied is vanaf het eind van de 19de eeuw sterk gewijzigd door de aanleg van het spoor naar het Centraal Station rond 1880 en de spoorverdubbeling in 1928.

De Eerste Engelse Oorlog (1652-'54) leidde tot een periode van economische stagnatie, maar daarna trok de economie weer aan en begon het werk aan het sluitstuk van de grote uitleg; de zogeheten vierde uitleg. De fortificaties werden in 1660 doorgetrokken tot aan de Amstel en in 1663 tot aan het IJ. Landmeter Cornelis Danckerts de Rij, stadsarchitect Daniël Stalpaert en ingenieur Jan Heymansz Coeck trokken de bestaande grachten door en zetten radiaalstraten en dwarsgrachten uit. De uitvalswegen (Leidsestraat, Utrechtsestraat, Weesperstraat en Muiderstraat) kregen bij de wallen poorten met wagenpleinen, net als eerder bij de Haarlemmerpoort en de Regulierspoort aan de westzijde. De duurste herenhuizen verrezen aan de Herengracht in de zogeheten Gouden Bocht (bij Nieuwe Spiegelstraat). In de achterstraten van de grote grachten, zoals de Kerkstraat, lagen vaak koetshuizen, stallen en pakhuizen van de grachtenpanden.

Als pendant van de Jordaan gold in dit deel van de uitleg het stadsdeel Noortse Bos (ten zuiden van de Prinsengracht), waar veel eenvoudige woningen met huisarbeid (lakennijverheid) waren ondergebracht. In het derde kwart van de 17de eeuw kwamen verder veel pakhuizen tot stand op de nieuw aangelegde Oostelijke Eilanden (Kattenburg, Wittenburg, Oostenburg). Op Oostenburg kreeg de V.O.C. een nieuwe plek (1661) en op Kattenburg bouwde de Admiraliteit scheepswerven en een groot magazijn (1656, nu Scheepvaartmuseum).

Aan de sterke economische groei van Amsterdam kwam een einde met de Derde Engelse Oorlog (1672-'74) en ook de bevolking van de stad groeide niet langer. Eind 18de eeuw woonden er nog evenveel mensen als rond 1675 (circa 220.000). In de stadsuitleg ten oosten van de Amstel bleven grote percelen braak liggen. Het gebied tussen Nieuwe Herengracht, Muidergracht en Rapenburgergracht werd in 1682 verkaveld tot particuliere tuinen: de Plantage. Tot het midden van de 18de eeuw was Amsterdam nog een belangrijke stapelmarkt. De graanhandel met het Oostzeegebied werd echter steeds minder belangrijk, het aandeel van de koloniale handel groeide wel.

Tegenover het verval van de lakenindustrie stond de opkomst van de diamantbewerking en de tabaksverwerking. Amsterdam was verder een belangrijk financieel centrum. Na de Vierde Engelse Oorlog (1780-'84) was de overmacht van Engeland te groot voor de Republiek. De overzeese handel kreeg zware klappen en dit resulteerde in de opheffing van de V.O.C. (1795). Verder had de stad te lijden van de handelsbeperkingen als gevolg van het door Frankrijk ingestelde Continentaal Stelsel (1806-'13), waardoor handel met Engeland en de Engelse koloniën verboden was.

Na de instelling van het Koninkrijk Holland (1806) werd Amsterdam in 1808 de residentie van Lodewijk Napoleon. Hij vorderde het stadhuis op de Dam als Koninklijk Paleis (1808), hetgeen het sindsdien is gebleven. Tevens liet hij dat jaar de op de Dam staande Waag (1563-'65) afbreken. Vanaf die tijd was het stadhuis gevestigd in het voorm. Prinsenhof (later Admiraliteit). In 1815 werd Amsterdam officieel hoofdstad van het land.

Na een terugval in de bevolking rond 1800 waarbij vooral de Oostelijke Eilanden en de Jordaan deels ontvolkt raakten groeide de stad weer langzaam verder tot ongeveer 245.000 inwoners rond 1850. Belangrijk voor het herstel waren de opening van het Noordhollands Kanaal (1824) en de spoorlijn naar Haarlem (1839), later gevolgd door spoorverbindingen met Utrecht (1843), Rotterdam (1847), Hilversum (1874) en Alkmaar (1878). Aan de oostzijde van de stad werd het Entrepotdok (1828-'30) ingericht en bij het IJ het Oosterdok (1832) en het Westerdok (1834). Op de Oostelijke Eilanden was de nodige scheepsbouw gevestigd. Op Bickerseiland verrees de grote Amsterdamse Suikerraffinaderij (1847, afgebrand 1874), maar verder kwam de industrialisatie in Amsterdam traag op gang.

De 17de-eeuwse verdedigingsgordel met zijn 26 bolwerken was in 18de eeuw slecht onderhouden, omdat de nadruk toen lag op bescherming door inundaties. Vanaf 1796 begon men met het verlagen van de wallen en in 1820 lag er een wandelweg om vrijwel de gehele binnenstad. Ook de poorten werden gesloopt, zoals de Leidsepoort in 1862. De Muiderpoort (1663) bleef wel behouden, in de herbouwde vorm uit 1771. De Willemspoort (1840) aan de weg naar Haarlem verving de afgebroken Haarlemmerpoort (1615).

In de tweede helft van de 19de eeuw groeide Amsterdam explosief door naar 520.000 inwoners. Dit resulteerde vooral in uitbreidingswijken buiten de Singelgracht, maar de sterke groei had ook ingrijpende gevolgen voor het oude centrum. Diverse grachten werden gedempt om het toenemende verkeer ruimte te bieden en om onhygiënische toestanden tegen te gaan. Zo werd de Nieuwezijds Achterburgwal gedempt (1866) en vervolgens herdoopt in Spuistraat. Latere dempingen zijn onder meer die van het Spui (1882), de Nieuwezijds Voorburgwal (1884) en de Martelaarsgracht (1884). Met de verbreding van de Halsteeg tot de huidige Damstraat (1868) ontstond een betere verbinding tussen het oostelijke en westelijke deel van de binnenstad.

Aan de westzijde kwam een doorbraak tot stand tussen Dam en Singel en aansluitend tussen Singel en Westermarkt met de aanleg van de Raadhuisstraat (1896). Vanaf de Westermarkt was de binnenstad al beter ontsloten door demping van de Rozengracht (1889). Dit alles paste in de plannen van ingenieur Th. Sanders en architect H.P. Berlage (1885) om de infrastructuur van de stad te verbeteren ten behoeve van het openbaar vervoer. In 1874-'75 kwam de eerste paardentramlijn tot stand en daarna ontwikkelde zich een tramnet dat in 1900-'06 werd omgebouwd voor de elektrische tram.

De Gasthuissteeg werd in 1875 verbreed en omgedoopt tot Paleisstraat (verder verbreed 1912). De Vijzelstraat werd na de aanleg van De Pijp (na 1870) een belangrijke verbinding tussen het centrum en de Ferdinand Bolstraat en kreeg een brug over de Singelgracht (1873) en een weg dwars door het Weteringplantsoen.

De op de verlaagde wallen ontstane groene cirkel kwam eind 19de eeuw voor een groot deel in gebruik voor woningbouw, dit in aansluiting op de nieuwe buitenwijken. Grote delen van de Singelgracht werden aangeplempt. Tussen Haarlemmerplein en Leidseplein kwam de Marnixstraat (1870) tot stand en tussen Leidseplein en Frederiksplein de huidige Weteringschans (1868). Aan het Leidseplein verrees de Stadsschouwburg (1894). Voor de omgeving van het Frederiksplein maakte dr. Samuel Sarphati een niet volledig uitgevoerd plan (goedgekeurd 1862).

Restanten hiervan zijn de herenhuizen aan het Oost- en het Westeinde, het begin van de Sarphatistraat (1872) en het Amstelhotel (1867). Op het Frederiksplein stond het naar voorbeeld van het Londense Crystal Palace (1851) in glas en gietijzer opgetrokken Paleis van Volksvlijt (1863, afgebrand 1929). De oude Plantage werd vanaf 1860 gedeeltelijk bebouwd, onder andere met een panoramagebouw (1880, gesloopt 1935). Verder nam de dierentuin Artis (opgericht 1838) een groot deel van dit gebied in beslag en aan de westzijde lagen het Wertheimpark (1898) en de Hortus Botanicus (1682).

De meest nijpende situatie in de tweede helft van de 19de eeuw bestond in de Jordaan, waar rond 1900 ongeveer 80.000 mensen waren samengepakt. Dit leidde niet alleen tot maatschappelijk onaanvaardbare woonsituaties, maar ook enkele keren tot sociale onrust, zoals bij het Palingoproer (1886) en later het Jordaanoproer (1934). Voor de verbetering van de hygiëne dempte men in de Jordaan eind 19de eeuw zes van de elf grachten. Semi-filantropische woningverenigingen verwezenlijkten veel bouwprojecten ter verbetering van de woonsituatie. In de Nieuwmarktbuurt en de Jodenbuurt bij het Waterlooplein leidde de industrialisatie tot de bouw van diverse fabrieken, vooral voor de diamantindustrie, zoals de fabriek van de Gebroeders Boas (1878-'79). De verkrotte delen van deze wijken (Uilenburg, Valkenburg, Ridder- en Jonkerbuurt) werden begin 20ste eeuw op gemeentelijk initiatief gesaneerd.

Grote gevolgen had de bouw van het nieuwe Centraal Station (1881-'89) op een aangeplempt eiland in het IJ. Hier kwamen de doorgetrokken spoorlijnen van het Willemspoortstation (richting Haarlem) en het Weesperpoortstation samen. Het nieuwe (verhoogde) spoor en het station sloten de binnenstad en de Oostelijke Eilanden af van het IJ, en de Westelijke Eilanden van de binnenstad. Het Oosterdok en het Westerdok werden onbereikbaar voor grote schepen. De opening van het Centraal Station blies de oude binnenstad echter ook nieuw leven in en bevorderde de vestiging van financiële en commerciële instellingen en andere grootsteedse voorzieningen. In deze tweede bloeiperiode van de stad veranderde het Damrak van een havenkade in een stedelijke boulevard.

Al werden de grootse ambities voor het Damrak en de Prins Hendrikkade de nieuwe naam in 1879 voor alle kades langs het IJ niet bereikt, toch verrezen hier veel nieuwe gebouwen. Voorbeelden zijn het Victoriahotel (1889), de nieuwe Beurs (1903) en ter plaatse van de oude beurs van J.D. Zocher (1845, gesloopt 1903) het warenhuis de Bijenkorf (1914). Er vestigden zich ook banken, verzekeringskantoren en handelsmaatschappijen aan het Rokin, de Vijzelstraat en het centrale deel van de grachtengordel. Aan de Nieuwezijds Voorburgwal kwam een krantenkwartier tot ontwikkeling en hier verrees ook het nieuwe hoofdpostkantoor (1899, nu Magna Plaza). De uit het Athenaeum Illustre (1631) voortgekomen Universiteit van Amsterdam vestigde zich in 1880 in de Oudemanhuispoort. Belangrijk voor het amusement waren onder meer het Circustheater Carré aan de Amstel (1887) en het filmtheater Tuschinski (1921) nabij het Rembrandtsplein, dat eind 19de eeuw een belangrijk uitgaanscentrum was geworden.

Ook in de eerste helft van de 20ste eeuw kreeg het verkeer op diverse plekken in de binnenstad meer ruimte, bijvoorbeeld door de verbreding van de Vijzelstraat (tussen 1916 en 1927) en de demping van de Vijzelgracht (1934) en een deel van het Rokin (1937). Op de hoek van Herengracht en Vijzelstraat verrees het grote nieuwe kantoor van de Nederlandsche Handelmaatschappij (1926). Voor de Dam werden in 1910 nieuwe rooilijnen vastgesteld. Aan de oostzijde ontstond vanaf 1914 een nieuw pleingedeelte, dat in 1947 werd aangewezen als plaats voor het Nationaal Monument voor de herdenking van de Tweede Wereldoorlog (ingewijd 1956). Het vergrote plein kreeg in 1957 officieel de benaming Dam.

Na de Tweede Wereldoorlog lag de nadruk op cityvorming. Volgens de wederopbouwplannen uit 1953 moesten veel woningen wijken voor bedrijfspanden, kantoren en brede verkeerswegen, maar hiervan is uiteindelijk weinig terecht gekomen. In het verlengde van de gedempte Vijzelgracht is in 1953 het Weteringcircuit aangelegd. Het meest ingrijpend zijn de gevolgen geweest voor de als gevolg van razzia's en deportaties tijdens de oorlog ontvolkte Jodenbuurt. De as Weesperstraat-Wibautstraat en de Jodenbreestraat zijn verbreed en de Valkenburgerstraat is de aanrit geworden tot de IJ-tunnel (1968) naar Amsterdam-Noord. Op de toegang daarvan staat het Science Centre New Metropolis (1997), tegenwoordig NEMO geheten.

De kaalslag langs St.-Anthoniebreestraat, mede ten behoeve van de aanleg van de Metro (Nieuwmarktbuurt) heeft men vanaf 1978 geleidelijk volgebouwd. Begin jaren zeventig is eveneens ten behoeve van de metro alle resterende bebouwing op Vlooienburg gesloopt. Hier staat nu het nieuwe stadhuis-muziektheater (Stopera; 1988).

De grote bedrijven zijn in de 20ste eeuw echter geleidelijk uit de binnenstad vertrokken. Daar zijn vooral de handel, de dienstensector en de horeca blijven groeien en het toerisme vormt een belangrijke inkomstenbron. Acties van bewoners in de jaren zeventig hebben geleid tot een koerswijziging van cityvorming naar stadsvernieuwing, zoals die is uitgevoerd in de Nieuwmarktbuurt, de Jordaan, de Zeedijk, de Westelijke en de Oostelijke Eilanden. In de jaren zeventig is verder een winkelpromenade ontstaan in de Nieuwendijk, de Kalverstraat en de Heiligeweg. De omgeving van het Leidseplein is eind 20ste eeuw gewijzigd en bij het voorm. Huis van Bewaring (1845-'47) is het Max Euweplein ontstaan.

Grote veranderingen staan gepland voor de omgeving van het Centraal Station, het Binnengasthuisterrein en het tracé van de Noord-Zuidlijn van de metro (Damrak-Rokin-Vijzelstraat-Vijzelgracht). Het Rokin wordt een wandelpromenade. Bij het Damrak is de verkeersstroom al wat ingetoomd (herinrichting 1991) en ook de drukke Prins Hendrikkade zal in de toekomst verkeersluwer worden gemaakt.

De binnenstad van Amsterdam is in haar geheel een beschermd stadsgezicht. In het navolgende worden de monumentale objecten in het stadsgebied binnen de Singelgracht behandeld. De objecten in de 19de-eeuwse en vroeg-20ste-eeuwse uitbreidingen van de stad komen met een eigen inleiding aan bod in de sectie Amsterdam buiten de Singelgracht.