Monumenten in Nederland: Gelderland

Sabine Broekhoven, Chris Kolman, Ben Olde Meierink, Ronald Stenvert en Marc Tenten (2000)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Zutphen

betekenis & definitie

Stad, gelegen op de rechter IJsseloever nabij een oeverwal en de monding van de Berkel. De oudste sporen van bewoning gaan terug tot de 4de eeuw.

De nederzetting werd vermoedelijk in 882 door de Noormannen verwoest, waarna graaf Everhard van Hamaland in 886 opdracht gaf tot de bouw van een ringwalburcht. De noordoostzijde van deze burcht volgde grofweg het tracé van de tegenwoordige marktengordel (Groen-, Houten Zaadmarkt); de zuidwestzijde spoelde later gedeeltelijk weg door de meanderende IJssel.In de burcht verrees in de 10de eeuw een palts, rond 1046 gevolgd door een forse romaanse kerk, toen Hamaland door keizer Hendrik III aan Bernold, bisschop van Utrecht werd geschonken. Op het huidige 's Gravenhof kwam in de 11de eeuw een nieuwe, tufstenen palts tot stand. Omstreeks 1120 werd binnen de ringwalburcht een kleinere omwalling opgeworpen. Aan de noordzijde ontwikkelde zich in de 12de eeuw een handelsnederzetting met de Beukerstraat als hoofdstraat en aan het oosteinde de Berkelhaven ter plaatse van de huidige Schupstoel. Deze nederzetting werd ter plaatse van de Oudewand versterkt met een wal en een gracht. In 1138 ging Zutphen over in het bezit van de graven van Gelre. Graaf Otto I van Gelre verleende Zutphen tussen 1191 en 1196 stadsrechten.

De stedelijke economie profiteerde van de verbeterde bevaarbaarheid van de IJssel rond 1200 en de veenontginningen in de omgeving. De stad werd uitgebreid door om de cirkelvormige kern een vierkante ommuring op te trekken. Tevens werd in de eerste helft van de 13de eeuw aan de noordzijde van de stad (Rijkenhage en Rozengracht) een tweede monding van de Berkel gegraven. Binnen de vierkante ommuring van de ‘Oude Stad’ lagen ook de Barlheze (noordwesten), de Hagen (noordoosten) en de omgeving van Bornhove- en Waterstraat (zuidoosten). Eveneens in de 13de eeuw stichtte men aan de noordzijde van de Berkel een planmatige voorstad op door de graaf uitgegeven grond. Deze Nieuwstad wordt in 1272 voor het eerst vermeld als zelfstandige parochie met een eigen kerk. In 1312 kwam de voorstad met de oude stad onder één bestuur, waarna de Nieuwstad werd ommuurd en door waterpoorten met de oude stad werd verbonden.

In de oude stad sloopte men in de 13de eeuw eerst de binnenburcht en daarna de laatste resten van de ringwalburcht, waar een marktengordel werd aangelegd. In de Barlheze werd in 1293 een dominicanerklooster gesticht. De stadsbranden in 1284 en rond 1305 stimuleerden de verstening van de woonhuizen in de stad. Aan de oostzijde van de Oude Stad ontstond in de 14de eeuw een tweede voorstad, die naar het daar gestichte hospitaal Spittaalstad werd genoemd maar die ook wel werd aangeduid als Polsbroek. In 1393 had dit stadsdeel eigen poorten, maar het behield een landelijk karakter. Eind 13de eeuw werd Zutphen lid van het Hanzeverbond.

Dit leidde tot een belangrijke economische bloei met handel naar het Rijnland via de IJssel en naar Münster via de Berkel. Door kanalisatiewerken in 1356-'57 en 1406 kwam de IJssel aan de westzijde van de stad te liggen en in 1486 kreeg Zutphen een eerste vaste brug over de IJssel. In de 15de eeuw nam de bevaarbaarheid van de rivier af, wat de economische positie van de stad in de 16de eeuw deed verslechteren. De 16de eeuw was voor Zutphen een tijd van militaire spanning en strijd. Karel van Egmond liet in 1532-'38 aan het zuideinde van de Zaadmarkt een dwangburcht bouwen en aan de oostzijde van de Spittaalstad drie kleine bastions. Na de overgang van Gelre naar keizer Karel V in 1543 werd de dwangburcht gesloopt.

In 1572 namen Staatse troepen Zutphen bij verrassing in; de daaropvolgende Spaanse herovering ging gepaard met moordpartijen, plundering en brandstichting. Veel huizen en ook de IJsselbrug werden daarbij verwoest. Na veel strijd kwam Zutphen uiteindelijk in 1591 in Staatse handen. De kloosters werden opgeheven en men sloopte de resten van de palts. Over de IJssel werd in 1604 een schipbrug gelegd. Kort na 1591 ging de aanleg van nieuwe verdedigingswerken van start, vanaf 1596 onder leiding van Dirk Adriaensz Schelven.

Ze werden voltooid door Adriaan Anthonisz. De Spittaalstad kwam pas bij de modernisering van de verdedigingswerken in 1701-'07, naar plannen van Menno van Coehoorn, binnen de hoofdverdediging. In 1799 kwam meer naar het oosten nog de Linie van Hooff tot stand.

In de 18de eeuw was Zutphen een rustige, deftige stad met grote huizen van de Graafschapse aristocratie. De in 1795 feestelijk ingehaalde Franse troepen lieten in 1813 een verarmde stad achter. Pas in de jaren dertig van de 19de eeuw begon zich enige economische opleving af te tekenen. Op de diverse markten handelde men in agrarische produkten en het als vanouds via vlotten over de IJssel en de Berkel aangevoerde hout. Er waren enkele houtzaagmolens (H.J. Wijers en H.

Ketjen) en er was enige grafische nijverheid (drukkerij Thieme en boekbinderij Wöhrmann). De watermolens op de Berkel werden in 1886 gesloopt. In 1862 werd de gemeente uitgebreid met De Hoven aan de overzijde van de IJssel. Zutphen kreeg in 1864 spoorverbindingen met Arnhem en Deventer, gevolgd door verbindingen met Utrecht (1876) en Winterswijk (1878).

Gaandeweg begonnen de vestingwerken te knellen. Allereerst werd in 1834 de binnengracht verkleind en de Boompjeswal aangelegd. De sloop van het Marspoortbolwerk aan de IJsselkant in 1850 was het startsein voor de aanleg van de IJsselkade (1857-'59). In 1874 werd Zutphen als vesting opgeheven. Het ontmantelingsplan uit 1876, gemaakt door F.W. van Gendt en D.J. Itz, werd in 1879 onder leiding van F.H. van Etteger uitgevoerd.

Tussen de Grote Gracht en de Lunetten aan de noordoostzijde kwam bij de Coehoornsingel (1882) een villawijk tot stand. In de nabijheid bouwde men in 1889 een nieuw ziekenhuis, terwijl op het bastion ten noorden van de Vispoorthaven het nieuwe gerechtsgebouw verrees. Op de plaats van het rond 1865 ten noorden van het station aangelegde Coenensplantsoen groef men in 1900 de Noorderhaven, waar een bescheiden industrialisatie plaats vond. Op het Hoornwerk ten oosten van de Vispoorthaven verrees in 1908 de ambachtsschool.

Afgezien van enige woningbouw langs de uitvalswegen, bleef de groei van Zutphen in eerste instantie beperkt. Ter vervanging van de slechte 19de-eeuwse woningen in de Polsbroek ontstond na 1915 ten oosten van de Emmerikseweg volkswoningbouw en rond 1925 in het Deventerwegkwartier. De Baakse overlaat en de daarmee gepaard gaande periodieke wateroverlast stonden tot de Tweede Wereldoorlog een goed algeheel bestemmingsplan in de weg. Bombardementen in 1944-'45 van de spoorbrug en gevechtshandelingen in april 1945 leidden tot zware oorlogsschade. De zuidzijde van het 's Gravenhof en de Groenmarkt, maar vooral het gebied rondom het station werden zwaar getroffen. Op grond van een stedenbouwkundig plan van J.

Kuiper en W.G. Witteveen werd de wederopbouw voortvarend ter hand genomen. Het stationsgebied werd gereconstrueerd, wat de sloop van het Oude- en Nieuwe Gasthuis aan de Gasthuisstraat met zich mee bracht (1958) en kort daarop de noordwand van het Rijkenhage ten behoeve van een verkeersdoorbraak. Na de dichting van de Baakse overlaat in 1958 verrees aan de zuidzijde van de stad de wijk Helbergen, in de jaren zeventig gevolgd door de Zuidwijken en, na de grenswijziging met Warnsveld in 1989, het uitbreidingsplan Leesten.

Mede dankzij de gemeentelijke monumentenverordening uit 1927 en het in datzelfde jaar opgerichte Wijnhuisfonds is de middeleeuwse binnenstad van Zutphen goed bewaard gebleven. Van de jongere bouwkunst is in het kader van de stadsvernieuwing tussen 1975 en 1985 wel veel verdwenen, waaronder grote delen van de Polsbroek, de Oude H.B.S. (1864) en het St.-Hubertusgesticht (1851). Recente grootschalige ingrepen in de fijnmazige binnenstadsstructuur zijn de nieuwbouw bij Huize van de Kasteele (1994-'96) en de nieuwbouw van het stadhuis (1996-'99).