Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

Gepubliceerd op 08-10-2020

***Wat is Amsterdams eigenlijk?***

betekenis & definitie

Het Amsterdams is een stadsdialect zoals er zovele zijn, maar het bijzondere aan het Amsterdams is dat het ook de taal is van een specifieke sociale klasse. In Maastricht spreken bijvoorbeeld zowel de dokter en de notaris als het ‘gewone volk’ het Maastrichtse dialect, maar in een grote, in de Randstad gelegen stad als Amsterdam bleef of blijft dat beperkt tot een lagere sociale groep.

En dat bepaalde aanvankelijk ook hoe anderen over het Amsterdams dachten. ‘Zowel in als buiten Amsterdam wordt het Amsterdamse dialect als minderwaardig beschouwd,’ schreef de bekende dialectoloog A.A. Weijnen in de Katholieke Encyclopaedie van 1949. En Evert Werkman stelt het in zijn boek Leer mij ze kennen... de Amsterdammers uit 1966 nog krasser: ‘Het is gewoon zo: Amsterdams is lelijk.’ Daar wordt tegenwoordig wel anders over gedacht. In de jaren vijftig van de vorige eeuw maakte Wim Sonneveld met zijn typetje Willem Parel het Amsterdamse (in feite het Jordanese) accent populair. Op televisie kon je ook steeds vaker Amsterdams horen spreken, zoals eind jaren zestig in de televisieserie ’t Schaep met de 5 poten, en later in de serie Zeg ’ns Aaa, uit de mond van de ras-Amsterdamse huishoudster Mien Dobbelsteen. Ook de muziek heeft bijgedragen aan de populariteit: ‘Bij ons in de Jordaan’, ‘’n Pikketanussie’ en ‘M’n wiegie was ’n stijfselkissie’ zijn nummers die iedereen kent of zelfs kan meezingen. En recenter heeft André Hazes het Amsterdams uit volle borst uitgedragen tot ver buiten de Amsterdamse stadsgrenzen.Amsterdams stond voor humor en gevatheid, voor gein en voor weemoed. Het werd symbool voor het geluk dat men zelfs in de armoede kon vinden. Het stond ook voor solidariteit: in het café is iedereen gelijk, en ook huishoudster Mien Dobbelsteen werd door het huisartsenechtpaar voor wie ze werkte, als gelijke beschouwd. Actievoerders, vakbondsleiders en buurtwerkers uit Oud-Zuid en Bloemendaal maten zich na 1970 graag een Amsterdams accent aan om hun verbondenheid met het gewone volk te tonen. Het Amsterdams werd steeds meer gekoesterd.

Toch was niet elke Amsterdammer blij met de nieuwe status van het dialect. De vader van cabaretier Jacques Klöters bijvoorbeeld betreurde deze Jordaanfolklore ten zeerste. Hij kwam zelf uit de Jordaan en had juist met veel moeite zijn accent afgeleerd. De doorsnee-Amsterdammer wilde zelf niet graag tot de platpraters gerekend worden, want Amsterdams spreken was slecht voor je loopbaan. Maar aan de andere kant zijn de meeste échte Jordanezen zo trots op hun buurt en taal dat ze graag het accent wat aandikken...

Maar wat is nu dat Amsterdams? Het blijkt een dialect te zijn dat uit vele bronnen heeft geput.

Zo is het Amsterdams sterk beïnvloed door het Jiddisch, de taal van de veelal arme Asjkenazische joden die in de zeventiende eeuw massaal naar Amsterdam waren gevlucht. Het Jiddisch is ongeveer duizend jaar geleden in Duitsland ontstaan, en is een mengeling van Middelhoogduits (sjoemelen, smoes; ± 80%), Hebreeuws (hachelen), Aramees (geschmad), Slavisch (gappen) en Zuid-Europees (bensen). Er zijn ook verrassend veel Jiddische woorden ingelijfd in het Algemeen Beschaafd Nederlands. Denk maar aan tof, jofel, bajes, gein, kapsones, smoes, stiekem, ponem, schorem, schnabbel, gabber.

Ook het zogenoemde Bargoens (ofwel dieventaal) heeft flinke invloed gehad op het Amsterdamse dialect. De bijdrage van het Bargoens (dat op zijn beurt weer gedeeltelijk is gebaseerd op het Jiddisch) bestaat voornamelijk uit de talrijke woorden voor alles wat met diefstal, verkoop, bedrog, politie en justitie te maken heeft, zoals verlinken, verpatsen, de lik, dofgajes.

En dan zijn er nog kleine resten van de vele Franse woorden die in de zestiende en zeventiende eeuw door de toestroom van gevluchte hugenoten in zwang raakten. De invloed van deze ‘Walen’, zoals deze calvinistische immigranten werden genoemd, kunnen we nog herkennen in namen als Walenhoek en Waalse kerk, en in de Amsterdamse woordenschat in woorden als genie (zin, trek), sjoze (zaak) en trankiel (rustig).

Van het oorspronkelijke Noord-Hollandse dialect dat tot in de achttiende eeuw in Amsterdam werd gesproken, is na al deze buitenlandse invloeden nog maar weinig over. Fijne beschuit en trammelant zijn Noord-Hollandse overblijfselen die nog wel regelmatig gebruikt worden.

Woorden verouderen en verdwijnen. Net zoals het Nederlands zich voortdurend vernieuwt, zo komen er ook nog steeds nieuwe woorden bij in het Amsterdamse dialect. Er zijn woorden gebaseerd op specifiek Amsterdamse zaken of personen: derde bovenhuis (derde etage); over-’t-IJ-kijkertje (borreltje met een kop erop); Berlijn-expres (lijn 24, de tram naar de Beethovenstraat, zo genoemd naar het grote aantal Duitse joden dat daar ooit woonde). Sommige woorden zijn ontstaan door ontwikkelingen in de maatschappij: provo, bakfietsmoeder, Beethovenstraatmevroi en grachtengordelyup. Andere woorden zijn overgenomen van straattaal: afvoer (het laatste trekje aan een drugssigaret); bolletje (dikzak) en weigoochem (bijdehandje). Dan zijn er ook nog de wat ironische woorden als afzakkertje (nakomertje); boer (iedereen die niet uit Amsterdam komt); hangjas (laatste klant in ’n café); onderleggertje (seksueel actieve vrouw); opzitter (vrouwenversierder) en doorprakker (man die altijd op de versiertoer is).

Het is maar de vraag of de dialectwoorden over vijftig jaar nog steeds gebruikt zullen worden. De kans daarop is waarschijnlijk klein. De invloed van het onderwijs en de media, waar keurig ABN gesproken wordt, is immers groot, en de nieuwkomers die naar Amsterdam verhuizen zorgen ervoor dat het dialect steeds meer verwatert.

Dialectwoorden mogen dan verdwijnen, het accent zal nog lang voortbestaan. De rasechte Amsterdammer heeft nog dezelfde klanken tot zijn beschikking als de personen uit de romans van G.P. Smis uit de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw: ‘Die keirils ferdiende den twei haaitjes mit de kost. Moar op seikere dag ferdomde se ’t nog langir doarfaur te motte boene en toe werd ’t stoake.’ En wie nu nog over de Albert Cuypmarkt loopt en zijn oren open houdt, kan nog altijd deze onmiskenbare, onvervalst Amsterdamse klanken horen.

De oo en o worden uitgesproken als au: auk (ook), sau (zo).

De ij en ei worden uitgesproken als aa: saan (zijn), haitje (heitje).

De aa en a worden uitgesproken als oa: moar (maar), stoake (staken).

De ee en e worden uitgesproken als ei: twei (twee), seiker (zeker).

De zogenoemde ‘gesloten’ a wordt uitgsproken als e: fen (van).

De v en z worden verscherpt totf en s: stuifr (stuiver).