(< Eng. barrel, vat?),
1. brokstuk: aan barrels, aan barrelen, aan diggelen, kapot: Ik begin te schieten en binnen de kortst mogelijke tijd zijn al die matrassen in stukken en barrels, P. Paul 72;
2. troep, rotzooi: Parooll.
3. gammel voertuig: Pl. Amst.;
4. oud mens: Pl. Amst.