Gepubliceerd op 01-12-2020

waterkwaliteitsbeheer

betekenis & definitie

het bestrijden en voorkomen van verontreiniging van het oppervlaktewater met het doel dit water zoveel mogelijk dienstbaar te maken aan de diverse functies die het moet vervullen. In België bestaat een tamelijk uitgebreide, maar vei snipperde wetgeving inzake de bestrijding van waterverontreiniging.

De versnippering van de wetteksten hangt nauw samen met de versnippering van de bevoegdheden. De eerste kaderwet dateert van 11.3.1950. Bij gebrek aan doeltreffende uitvoeringsbesluiten werd zij aangevuld door de nieuwe, omvangrijkere wet van 26.3.1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging. Hierin werd uitdrukkelijk gesteld dat elke lozing van afvalwater aan een vergunning onderworpen is.Bij KB van 3.8.1976 werd het Algemeen Reglement vastgesteld voor het lozen van afvalwater: men maakt onderscheid tussen algemene lozingsvoorwaarden en sectoriële lozingsvoorwaarden voor de verschillende sectoren in de industrie. Bijzondere voorwaarden kunnen de algemene en sectoriële voorwaarden aanvullen, zodat voldaan kan worden aan de kwaliteitsdoelstellingen neergelegd in de richtlijnen van de EG en in de door België ondertekende verdragen.

De wet van 26.3.1971 voorziet eveneens in de oprichting van maatschappijen voor afvalwaterzuivering voor elk van de drie stroombekkens (kust, Schelde, Maas-Seine-Rijn). De maatschappijen zijn belast met het beleid inzake de bestrijding van de waterverontreiniging, het opstellen van programma’s voor afvalwaterzuivering, de controle en het opsporen van oorzaken van waterverontreiniging. Ook hebben zij adviesbevoegdheden omtrent bestrijdingsmaatregelen. De samenstelling, de geldmiddelen en de organisatie (statuten, organen) van de waterzuiveringsmaatschappijen werden eveneens vastgesteld bij KB. Tot op heden (1984) bestaat echter alleen de waterzuiveringsmaatschappij van het kustbekken. De oorzaak hiervoor is te vinden in drinkwaterproblemen van communautaire aard die leidden tot een regionalisering van het waterbeleid; de waterbekkens vallen echter niet samen met de gewesten Vlaanderen en Wallonië.

Er zijn in bepaalde gevallen tegemoetkomingen voor industriële ondernemingen, nl. staatstussenkomst in de investeringskosten voor afvalwaterzuivering, tussenkomst van de waterzuiveringsmaatschappijen in de werkingskosten van particuliere zuiveringsinstallaties en rijksbijdragen. De technische controle (monstername en analyse in erkende laboratoria) en de vaststelling van overtredingen en sancties vindt plaats door ambtenaren die zijn aangewezen door de minister van Volksgezondheid.

Tabel 1. Lozingen en belasting oppervlaktewateren in Nederland met zuurstofbindende stoffen.

1969 1975 1980

huishoudens bedrijven mln i.e.

12,5
33 mln i.e.
13,3
19,7 mln i.e.
13,8
14,3

totaal 45,5 33,0 28,1 geëlimineerd in openbare zuiveringsinrichtingen 5,5 8,7 12,8 belasting Ned. oppervlaktewateren 40 24,3 15,3 Bron: iMP-water, 1980-1984 Met betrekking tot de verontreiniging van het zeewater ondertekende België in 1954 de Conventie van Londen en stelde 4.7.1962 de Wet op de verontreiniging van de zee door olie op. Gebrek aan uitvoeringsbesluiten en moeilijke controle verhinderen de doeltreffendheid van deze wet.

De bestrijding van de waterverontreiniging in Nederland is enkele tientallen jaren geleden begonnen met activiteiten van vnl. gemeenten en waterschappen. Deze bestrijding bestond enerzijds uit het stellen van eisen aan lozingen van afvalwater op oppervlaktewater en anderzijds uit het bouwen en beheren van rioolwaterzuiveringsinstallaties.

De wettelijke en financiële mogelijkheden om een slagvaardig waterkwaliteitsbeheer te kunnen voeren waren echter ontoereikend om de vooral in de jaren zestig sterk toenemende waterverontreiniging afdoende te kunnen bestrijden. Hierin kwam verandering toen op 1.12.1970 de Wet verontreiniging oppervlaktewateren in werking trad. Deze wet verschafte niet alleen de wettelijke instrumenten die nodig zijn voor een goed beheer maar ook een systeem voor de financiering van de te nemen maatregelen. Aanvullend voor de bestrijding van de verontreiniging van de zee werd op 1.1.1977 de Wet verontreiniging zeewater van kracht.

De zorg voor de kwaliteit van de rijkswateren (grote rivieren, grote kanalen, IJsselmeer en Deltawateren) en de territoriale zee berust bij het Rijk. De verantwoordelijkheid is in handen van de minister van Verkeer en Waterstaat gelegd. Voor alle andere oppervlaktewateren berust de verantwoordelijkheid voor het kwaliteitsbeheer bij de provinciale besturen. De provincies hebben de bevoegdheid gekregen deze taak over te dragen aan waterschappen of zuiveringsschappen. Met uitzondering van Groningen, Friesland en Utrecht hebben de provincies van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.

De centrale doelstelling van het waterkwaliteitsbeheer is de terugdringing van de verontreiniging van het oppervlaktewater, opdat kan worden voldaan aan de kwaliteitseisen die gesteld worden door de maatschappelijk gewenste functies en gebruiksdoeleinden van dat oppervlaktewater.

De kwaliteitseisen vallen uiteen in twee groepen: eisen gericht op de bescherming van aquatische ecosystemen (de ecologische functie) en eisen gericht op het veiligstellen van bepaalde menselijke gebruiksdoeleinden zoals drinkwaterbereiding, zwemwater, irrigatie van landbouwgronden.

De grote lijnen van het te voeren waterkwaliteitsbeleid worden eens in de vijf jaar uiteengezet in het Indicatief Meerjaren Programma Water (iMP-water). Het IMP wordt opgesteld door de minister van Verkeer en Waterstaat in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

De belangrijkste uitgangspunten van het beleid zijn: bestrijding van de verontreiniging aan de bron en het beginsel van ‘de vervuiler betaalt’.

De waterkwaliteitsbeheerders beschikken ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren over drie wettelijke instrumenten voor de uitvoering van hun taak, nl. vergunningen voor lozingen, heffingen en subsidies. Voor iedere lozing op oppervlaktewater is een vergunning van de kwaliteitsbeheerder vereist. In deze vergunning kunnen eisen ten aanzien van b.v. maximum concentratieniveaus worden gesteld. Heffingen dienen ter bekostiging van de maatregelen tot het tegengaan en het voorkomen van verontreiniging en worden opgelegd aan de vervuiler. Subsidies kunnen worden verstrekt als bijdrage in de kosten van zuiveringstechnische maatregelen. Toepassing van het vergunningen- en heffingensysteem wordt wel ‘passief waterkwaliteitsbeheer genoemd.

Daarnaast is ‘actief’ waterkwaliteitsbeheer: het bouwen en beheren van rioolwaterzuiveringsinstallaties . Ingevolge een recente wijziging van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (1.1.1983) moeten Waterkwaliteitsplannen worden opgesteld. In deze plannen, waarvan de opzet bij wet geregeld is, moeten alle aspecten die bij het beheer een rol spelen aan de orde komen. Dit betekent dat o.a. de functies en gebruiksdoeleinden van het oppervlaktewater formeel vastgelegd moeten worden. Voorts moeten de te nemen maatregelen en de financiële consequenties van het plan worden aangegeven. Litt. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Indicatief Meerjaren Programma Water 1980-84 (1981).

Belasting van de Nederlandse oppervlaktewateren met enkele niet-zuurstofbindende stoffen.

stof 1975 1980 invoer via Rijn en Maas in 1978 ton/jaar ton/jaar ton/jaar kwik 4,6 0,7 20 cadmium 29 15 200 zink 1 500 900 10 000 koper 150 120 1 300 nikkel 80 45 1 000 chroom 350 110 2 600 lood fosfaat 300 200 1 800 (als P) minerale 29 000 14 000 57 000 olie 13 000 8 000 23 000 Bron: IMP-water, 1980-1984