Gepubliceerd op 01-12-2020

toendra

betekenis & definitie

vegetatietype in arctische streken, bestaande uit graslandgemeenschappen met zeggen, laag struisgras, mossen en korstmossen op een bodem die het grootste deel van het jaar bevroren is en alleen in de zomer een korte tijd ontdooit. Een ruwe zuidgrens van de toendra wordt gevormd door de boomgrens, die in grote lijnen samenvalt met de 10 °C zomerisotherm, d.w.z. dat de gemiddelde temperatuur van de warmste maand lager is dan 10 °C.

Dit verklaart ook waarom er in deze streken geen bomen groeien. Bij de boomgrens gaat de toendra over in de taiga, via een smalle gordel van door de wind en sneeuwlast verminkte dwergbomen. In de toendra duurt de winter 8-9 maanden (met temperaturen tot gemiddeld -30 °C). Dit vereist nogal wat aanpassingen van de organismen die er leven. Kleine landplanten en -dieren overwinteren onder de sneeuw, die ze beschermt tegen de kou en alle ‘zomerwarmte’ die nog door de aarde wordt afgegeven, ook vasthoudt. Vossen, wezels en andere roofdieren gaan in de koude maanden op jacht naar b.v. sneeuwhazen of grotere herbivoren die gedurende de hele winter actief blijven boven de sneeuw.

Deze roofdieren hebben een dikke wintervacht en een dikke laag onderhuids vet, die ervoor zorgen dat warmteverlies zoveel mogelijk beperkt wordt. In de toendra komen 90 soorten vogels voor, waaronder 17 die uitsluitend in dit klimaatgebied leven (o.a. geelsnavelduiker, rotgans en sneeuwuil). Dieren en planten die een zgn. arctische verspreiding kennen, zijn in feite grotendeels beperkt tot het toendraklimaatgebied en de berkenzone van het boreale klimaatgebied van het noordelijk halfrond. Een veertigtal van de in de toendra voorkomende vogelsoorten, zoals ijseend, kleine zwaan en kanoetstrandloper, zijn ’s winters ook in Nederland en België waar te nemen.