Gepubliceerd op 01-12-2020

stank

betekenis & definitie

geur die als onaangenaam wordt ervaren. Stank is altijd en doorgaans voor iedereen onaangenaam.

Een normaal wel gewaardeerde geur kan op een verkeerd tijdstip of een verkeerde plaats soms ook onaangenaam zijn. Ook kan een bepaalde geur weerzin wekken omdat daardoor een onprettige ervaring in herinnering komt. Als milieuprobleem komt stank vooral voor in de landbouw en bij de afvalwaterzuivering.Zowel veestallen als mest verspreiden een geur die meestal als onaangenaam wordt ervaren. Bij analyse van deze lucht vindt men een groot aantal vluchtige stoffen, die elk een specifieke geur hebben. Meetbare hoeveelheden worden gevonden van propionzuur, normaal en iso-boterzuur, normaal en iso-valeriaanzuur, indool, fenol, para-cresol en skatool. Het blijkt dat deze stoffen overwegend afkomstig zijn uit de mest. Zij zijn ontstaan door processen die plaatsvinden in het spijsverteringskanaal van de dieren en tijdens de anaërobe opslag van de mest. Stoffen als indool, skatool, fenol en cresol zijn afbraakprodukten van aminozuren. De vetzuren zijn het resultaat van de afbraak van koolhydraten.

In andere mestsoorten worden min of meer dezelfde stoffen in vergelijkbare hoeveelheden aangetroffen. Kenners zijn evenwel in staat mestsoorten aan de geur te herkennen. Dit betekent waarschijnlijk, dat nog andere stoffen voor de geur van belang zijn.

Er blijkt geen duidelijk verband tussen de concentratie aan vluchtige stoffen en de intensiteit van de stank. Daarom kan stank alleen sensorisch (door ruiken) gemeten worden. Dit gebeurt door de stinkende lucht in verschillende verdunningen aan een panel aan te bieden. De hoeveelheid geurstoffen per kubieke meter die aanwezig is in de verdunning die door 50 % van de panelleden kan worden onderscheiden van schone lucht, noemt men 1 geureenheid. De verdunningsapparatuur plus het aanbiedingssysteem aan het panel noemt men olfactometer. Het begrip gemeenheden moet met de nodige voorzichtigheid worden gehanteerd, omdat er geen lineair verband is tussen de stankconcentratie in geureenheden en de intensiteit van de stank zoals die wordt waargenomen.

In Nederland en België zijn veel woonhuizen en soms zelfs woonkernen dicht bij veestallen gesitueerd. Samen met de toename van het aantal dieren per bedrijf resulteerde dit in een groei van het aantal klachten. Als gevolg hiervan heeft in Nederland de Kroon in 1967 de uitspraak gedaan, dat veehouderijbedrijven onder de Hinderwet vallen. Zulks op grond van de aanwezigheid van een mestopslag. Deze uitspraak bracht veel veehouders in moeilijkheden, omdat plotseling een Hinderwetvergunning aangevraagd moest worden. Vaak bestond het bedrijf reeds vele jaren, terwijl er later een woonwijk naast gebouwd was.

Het voornaamste criterium bij de beoordeling van de aanvraag van een Hinderwetvergunning is de → afstandsgrafiek. Met de stank als gevolg van het uitrijden van de mest wordt tot nu toe bij het verlenen van een Hinderwetvergunning geen rekening gehouden.

In België is voor het houden van varkensfokkerijen en voor het stallen van dieren een vergunning verplicht volgens het Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming (ARAB).

Stank en stankhinder kunnen op drie manieren worden voorkomen of beperkt, nl. door stankpreventie, stankbestrijding en beïnvloeding van de stankverspreiding. Stankpreventie. Veruit de belangrijkste stankbron op een veehouderij is de mest. Soms verspreidt ook het voer, b.v. ingekuild gras, een onaangename geur. Wanneer een stapelbare mest wordt gewonnen, is er van nature meestal zoveel doorluchting, dat er een aërobe afbraak optreedt, waardoor ook de hoeveelheden stankcomponenten sterk afnemen. Wel ontwijkt uit deze mest veel meer ammoniak.

Daardoor kunnen in de directe omgeving planten worden beschadigd. Ook droog gewonnen pluimveemest stinkt veel minder dan de natte drijfmest. In de afstandsgrafiek wordt hiermee rekening gehouden. In drijfmest kunnen de stankstoffen afgebroken worden door de mest te beluchten. Vanwege de hoge energiekosten wordt dit systeem vrijwel niet toegepast. De stankemissie van stallen met drijfmest kan daarom alleen verminderd worden door de mest zo snel mogelijk uit de stal af te voeren en buiten op te slaan in een afgedekte opslag.

In de pluimveehouderij is gebleken, dat stallen met dagontmesting minder stinken. In de varkenshouderij zijn dergelijke systemen nog in ontwikkeling. De concentratie aan stankcomponenten in de mest neemt eveneens sterk af als uit de mest het zgn. biogas wordt gewonnen. Doordat het vergisten in tegenstelling tot het beluchten niet tijdens, maar na de mestopslag plaatsvindt, heeft de gaswinning geen positieve invloed op de stankemissie uit de stal. De verminderde stank komt wel tot uiting bij het bemesten met vergiste mest. Er komen geregeld produkten op de markt die aan de mest toegevoegd kunnen worden ten einde de stank te verminderen.

De ervaring met deze middelen is tot nu toe teleurstellend. Stankbestrijding door behandeling van de lucht is o.m. mogelijk door de stoffen af te breken met behulp van ozon of ultraviolette straling. Er is echter ongerustheid over de invloed van deze middelen op de gezondheid. Bovendien is een goede dosering in de stoffige en vochtige stallen niet eenvoudig. Hetzelfde geldt voor stoffen die de stank maskeren. Bovendien is er kans dat na verloop van tijd geklaagd wordt over de geur van de maskeerder.

Een goede stankbestrijding wordt bereikt met luchtwassers en compostfilters. De kosten hiervan zijn echter zodanig hoog, dat een rendabele toepassing in de veehouderij meestal niet mogelijk is. Dit is m.n. een gevolg van de grote hoeveelheid ventilatielucht per dier, die behandeld moet worden.

component gehalte mg/kg ammoniak 2700 10 900 azijnzuur 2000 15 700 boterzuur 400 3 100 p-cresol 140 350 fenol 7 55 indool 0 11 propionzuur 1500 6 600 skatool 9 54 De stankverspreiding kan in gunstige zin beïnvloed worden door de stallucht uit te blazen via een schoorsteen die minimaal 10 m boven de stal uitsteekt. Hierdoor wordt de stank tot op een afstand van 200300 m duidelijk verminderd.

Stank als gevolg van het uitrijden en verspreiden van de mest kan zeer indringend en tot op grote afstand te ruiken zijn. Deze hinder kan sterk beperkt worden door de mest snel onder te ploegen of direct in de grond te injecteren. Op grasland is dit echter niet goed mogelijk. Afhankelijk van de weersomstandigheden blijft de mest op het perceel een paar dagen stinken. In sommige gemeenten worden regels gesteld ten aanzien van het tijdstip van uitrijden van de mest ten einde de stankoverlast te beperken.