Gepubliceerd op 01-12-2020

Recht

betekenis & definitie

Milieurecht is het geheel van juridische regels, instrumenten en systemen dat betrekking heeft op de fysieke omgeving van de mens, het hem omringende milieu, en op de wisselwerking tussen die omgeving en de mens. Als zodanig staat dit recht ten dienste van het milieubeheer en heeft het sedert het begin van de jaren zeventig allengs meer erkenning gekregen als apart rechtsgebied.

Sinds 1982 bestaat in Nederland de Vereniging voor Milieurecht. Milieurecht is te onderscheiden in de hoofdgebieden milieuhygiënerecht en milieubeschermingsrecht, terwijl men er in een ruime opvatting van het milieurecht ook het ruimtelijke ordeningsrecht toe kan rekenen. Ook van het waterstaatsrecht en van het recht betreffende de energievoorziening zijn onderdelen, nl. het kwalitatieve oppervlaktewaterbeheer en het kwantitatieve beheer van grond en grondwater, resp. gedeelten van de mijnwetgeving en de kernenergie wetgeving, te rekenen tot het milieurecht. Dat het milieurecht een steeds belangrijkere positie in het rechtsbestel inneemt, heeft het vooral te danken aan de snelle ontwikkeling van het milieuhygiënerecht. De bakermat van dit specialisme is het hinderrecht: het recht ter bestrijding van verschijnselen als stank, stofverspreiding, watervervuiling en lawaai.Voorgeschiedenis Op plaatsen waar de recreatiedruk te groot dreigt te worden, kan een gemeente door middel van een algemene politieverordening trachten de druk te verminderen Het is typerend voor de mens dat zijn eerste regelgevingen niet betrekking hadden op hinderlijke of overlastgevende activiteiten, maar op de veiligstelling van primaire bestaanszekerheden. De oudst bekende schrifttekens dateren uit de tijd van de Soemeriërs, ca. 4000 v.C., en bevatten aanwijzingen voor de bewatering van de velden. In de oudheid leidde de verplaatsing van de cultures van de hooglanden naar de rivierdalen (van Eufraat, Tigris, Nijl en Indus) tot de noodzaak de van oorsprong moerassige rivierdalen te ontwateren en daarop aansluitend de akkers te bevloeien. Van de wijze waarop de staat zulke irrigatiewerken organiseerde, is tot in de tegenwoordige tijd het in 960 n.C. ingestelde watergerecht van Valencia in Spanje een interessant voorbeeld. Volgens dit watergerecht mag de landeigenaar slechts een bepaalde hoeveelheid water gebruiken; grondbezit kan men verwerven, maar het water is gemeenschappelijk eigendom. De bewaking en de verdeling ervan zijn in handen van controleurs, die onbeperkte bevoegdheid hebben en die, in geval tegen het door hen gecontroleerde waterdistributieplan gezondigd wordt, hun klachten iedere donderdag om twaalf uur voor de kathedraal van Valencia kunnen inbrengen bij het dan zitting houdende watergerecht.

Toen de ambachtelijke nijverheid tot groei en bloei kwam, ontstonden vooral in en rond concentraties van mensen, dieren en huizen hinder- en overlastproblemen, die ons ook in deze tijd bekend voorkomen. Ook toen was er, zij het plaatselijk, sprake van hinder van rook of stank. Daartegen richtten zich dan veelal plaatselijke verordeningen. De oudste verordening in Europa schijnt te dateren uit 1240. Zij verbood vlas en hennep in de nabijheid van stad of burcht in het water te weken te leggen ‘opdat de lucht niet bedorven worde’. Met de opkomst en het toenemend verbruik van steenkool nemen de klachten toe.

In Londen werd in 1273 bij wet verboden het stoken van zgn. ‘seacoles’, over zee vanuit Newcastle in Londen ingevoerde kolen, onder bepaalde omstandigheden. In 1306 is dat verbod nog eens bekrachtigd en werd iemand die de lucht met een ‘verpestende geur’ had besmet door het stoken van kolen, in het openbaar gefolterd. De stad Keulen besloot in 1464 op een klacht van een inwoner het smelten in een koper- en loodgieterij stil te leggen.

In de jaren 1558-1603, de regeringsperiode van koningin Elisabeth i, was het in Groot-Brittannië getrouwde mannen verboden hun vrouwen ’s avonds na tien uur af te ranselen, opdat door haar geschreeuw niet de rust van de medeburgers verstoord zal worden. En volgens uit 1617 daterende stadsverordeningen van Leipzig en Jena mochten handwerkslieden geen lawaaiverwekkend beroep uitoefenen in straten waar ‘doctoren’ woonden, ten einde hen niet te storen bij de wetenschapsbeoefening. Een soortgelijk verbod bestond overigens al 100 jaar v.C. in Romeinse steden, waar in het centrum ook het wagenverkeer verboden was.

In de Nederlanden lag het zwaartepunt in vroegere eeuwen vnl. op de strijd tegen het water: het (her)winnen van grond uit water en het bedijken van rivieroevers en zeekusten. Zo vaardigde Karel de Grote in 800 een wet uit ter bedijking van de Linge. Er zijn verschillende grafelijke handvesten bekend waarin regels werden gegeven die tegenwoordig in waterschapsreglementen worden aangetroffen. In stedelijke keuren zijn bepalingen aan te treffen die gericht zijn tegen het veroorzaken van stank, watervervuiling en/of lawaai. Het Haarlemse stadsbestuur verbood in 1608 de bierbrouwers om de walm en stank veroorzakende Engelse en Schotse kolen in plaats van turf als brandstof te gebruiken. Soortgelijke bepalingen zijn ook te vinden in de keuren van Breda (1615), Utrecht (1622) en Amsterdam (ca. 1655). In 1527 gaf Den Briel een volledige afvalkeur uit.

Het voorgaande pretendeert geenszins volledigheid.

Nederland De zorg voor de hygiëne, wel te verstaan: de gezondheid van de mens, was en bleef tot ver in de 19e eeuw een zaak van vnl. de lagere overheden. Het is uniek in de wetsgeschiedenis, dat in de Ned. staatsregeling van 1798 de volksgezondheid werd verankerd als onderwerp van verantwoordelijkheid van de centrale overheid. In en na 1830 heersten er in Nederland enkele cholera-epidemieën, waardoor de aandacht andermaal nadrukkelijk werd gevestigd op het verband tussen de volksgezondheid, de hygiëne van bodem, water en lucht en de erbarmelijke woningtoestanden. J.R.Thorbecke bracht de wet van 1.6.1865 tot stand, waarin het staatstoezicht op de volksgezondheid geregeld werd. Onderdeel van dat staatstoezicht is geworden de tegenwoordige Inspectie van de Volksgezondheid, die belast is met het toezicht op de hygiëne van het milieu.

In het begin van de 19e eeuw ontstond met de invoering van de eerste gemeentelijke bouwverordeningen het latere bouwen woningrecht, waaruit het ruimtelijke ordeningsrecht is voortgekomen.

Met de totstandkoming van de Arbeidswet in 1889 werd de arbeidsinspectie geboren. De ‘fabrieksinspecteurs’ zagen hun taak uitgebreid bij de Veiligheidswet van 1895. Op het terrein van de gezondheidsbescherming kwamen in 1919 de Vleeskeuringswet, waarin elke gemeente werd verplicht een keuringsdienst voor vlees te hebben, en in 1928 de Besmettelijke ziektenwet tot stand.

Eveneens in het begin van de 19e eeuw ligt, wat Nederland betreft, het ontstaanspunt van het huidige milieuhygiënerecht. Het valt ongeveer samen met de opkomst van de industrialisatie van de bedrijvigheid en de motorisering van het wegverkeer. Dan komt ook de eerste mijnwetgeving tot stand. De eerste stap naar een algemeen geldende regeling tegen gevaar, schade of hinder van bedrijven werd gezet in 1810, toen keizer Napoleon een decreet uitvaardigde ‘relatif aux manufactures et ateliers qui répondent une odeur insalubre ou incommode’ (betrekking hebbend op fabrieken en werkplaatsen die een ongezonde of hinderlijke geur verspreiden). Dit decreet gaf een opsomming (nomenclatuur) van bedrijven, ingedeeld in drie klassen, waarvoor een vergunning vereist was. Die vergunningen werden niet door de gemeentebesturen verleend, maar door resp. de keizer, de prefect en de sousprefect.

Dit decreet heeft 14 jaar gegolden. In 1824 is het vervangen door een KB ‘rakende de vergunning ter oprichting van sommige fabrijken en tafrijken ’. Ook dit besluit bevatte een reeks van inrichtingen, verdeeld over drie klassen, waarvoor een vergunning nodig was van resp. de Kroon, Gedeputeerde Staten of het gemeentebestuur. Thorbecke voerde in 1875 de eerste Hinderwet in, waarin grotendeels het systeem van het KB van 1824 werd gevolgd, maar de classificatie verdween en het werd regel dat voor onder de wet vallende inrichtingen vergunning van het gemeentebestuur nodig was. In 1952 kwam een gemoderniseerde versie van de Hinderwet tot stand, die in 1981 nogal ingrijpend is gewijzigd. Men kan zeggen dat de Hinderwet de moeder van de milieuwetgeving is geworden.

Als gevolg van de technologische ontwikkelingen hebben velerlei menselijke activiteiten zich zodanig ontwikkeld, dat allerlei daarbij optredende externe effecten, zoals de uitworp van stoffen en gassen, geluidsoverlast, zich niet beperken tot de grenzen van gemeente, provincie of land. Ook het karakter van vele activiteiten vraagt om een begeleiding op een bestuursniveau hoger dan dat van de lokale overheid. Daarbij komt dat de Hinderwet slechts regels geeft voor stationaire inrichtingen en dus niet toegepast kan worden op mobiele hinderbronnen, zoals het verkeer.

Een en ander heeft ertoe geleid dat de wetgever de laatste decennia aparte voorzieningen is gaan treffen, die de daarmee geregelde onderwerpen aan het regime van de Hinderwet hebben onttrokken of zelfs geheel los daarvan behartigen; b.v. de Bestrijdingsmiddelenwet van 1962, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren van 1969 en de Wet inzake de luchtverontreiniging van 1970.

Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet inzake de luchtverontreiniging is uitdrukkelijk gekozen voor een voort te zetten sectorsgewijze aanpak (d.i. per milieucomponent) van de milieuproblematiek in Nederland. Die keuze berustte op de overweging dat men aldus operationeel sneller en doeltreffender te werk zou kunnen gaan dan met een algemene milieuwet, zoals de BRD en Groot-Brittannië kennen. Sindsdien is dan ook een aantal wetten van kracht geworden of in parlementaire behandeling genomen: de Wet chemische afvalstoffen, de Afvalstoffenwet, de Wet bodembescherming, de Interimwet bodemsanering, de Wet milieugevaarlijke stoffen en de Wet geluidhinder. Dit omvangrijke en gedifferentieerde wetsinstrumentarium, dat zich nog wel verder zal uitbreiden, kent ook zijn onvolkomenheden. Een daarvan was de diversiteit van de, vaak onvoldoende op elkaar afgestemde vergunningprocedures. Ten einde die procedures te standaardiseren is eind 1980 de Wet ABM in werking getreden. In deze aanbouwwet zullen op den duur nog andere onderwerpen, zoals heffingen, sancties en milieu-effectrapportage, geregeld worden.

Het overgrote deel van het milieurecht wordt gevormd door administratief recht: bestuurswetgeving van de centrale overheid en — veelal in de vorm van verordeningen — regelgeving van de lagere bestuursorganen (provincie, gemeente, zuiveringsschap enz.). Maar ook het internationaal milieurecht wordt van steeds grotere betekenis. Er zijn ook delen van het privaatrecht en het strafrecht die in hun toepassing betrekking kunnen hebben op of dienstbaar gemaakt kunnen worden aan het milieubeheer. Voorbeelden hiervan zijn acties uit onrechtmatige daad en/of tegen inbreuk van eigendomsrecht op grond van het BW of toepassing van de Wet op de economische delicten ten aanzien van milieuvervuilingscriminaliteit.

Milieuhygiënerecht in Nederland Het milieuhygiënerecht biedt het juridisch instrumentarium voor het tot gelding komen van de milieuhygiëne. Daartoe behoren in ieder geval de wetten die de vervuiling van het milieu moeten tegengaan. Het merendeel van die wetten is afkomstig van het voormalige Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Andere, gericht op verontreinigingen van het oppervlaktewater of het beheer van grondwater en op het lawaai van de luchtvaart, zijn afkomstig van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Voorts vallen onder het milieuhygiënerecht provinciale en gemeentelijke verordeningen zoals verordeningen ter (kwalitatieve) bescherming van bodem en grondwater, resp. die ter regeling van afvallozing op het gemeentelijk rioolstelsel (lozingsverordening) en afvalstoffenverordeningen. Daarnaast hebben zuiveringsschappen eigen verordeningen.

Allerlei uitvoeringsregelingen op zowel centraal als lager niveau en de jurisprudentie, m.n. die van de Kroon, op grond van milieuhygiënische wetten en verordeningen maken ook deel uit van het milieuhygiënerecht. De Ned. milieuhygiënewetgeving kan in vijf categorieën worden ingedeeld. Algemeen: Hinderwet, Mijnwet 1903, Wet algemene bepalingen milieuhygiëne. Bescherming van de natuurlijke hoedanigheid per milieucomponent: Wet inzake de luchtverontreiniging; Wet verontreiniging oppervlaktewateren, Wet olieverontreiniging zeewater, Wet verontreiniging zeewater, Interimwet bodemsanering, Wet bodembescherming.

Bescherming van kwantitatieve hoedanigheid van het milieu: Mijnwet 1810, Ontgrondingenwet, Grondwaterwet, Wet bodemmaterialen Noordzee.

Naar verontreinigende factor: Kernenergiewet, Afvalstoffenwet, Wet chemische afvalstoffen, Bestrijdingsmiddelenwet, Wet gevaarlijke stoffen, Destructiewet, Wet geluidhinder, Luchtvaartwet.

Categorale wetten: Wet hygiëne en veiligheid zwemgelegenheden.

De belangrijkste combinaties van instrumenten ter toepassing van het milieuhygiënerecht zijn: vergunningenstelsels, gekoppeld aan verboden, voor inrichtingen; voorschriften verbonden aan vergunningen of voorwaarden verbonden aan ontheffingen; normstelling; planning (b.v. indicatieve meerjarenprogramma’s); milieuheffingen; financiële bijdragen ter vergoeding van excessieve kosten ten gevolge van het voldoen aan milieuhygiënische eisen. Milieuhygiënische normen zijn van buitengewoon belang in het operationele milieuhygiënerecht. Onderscheiden worden: procédé- en produktienormen; uitworp- of emissieplafonds; inworp- of immissienormen; kwaliteitsnormen; blootstellingsnormen. Deze getalsnormen geven in kwalitatief opzicht een grens aan die niet overschreden mag worden. Naast deze normen staan de volgende beleidsuitgangspunten: de verontreiniging van het milieu behoort bij de bron vermeden of bestreden te worden; in het algemeen dienen de best practicable means te worden gebruikt; als daarmee onvoldoende resultaten kunnen worden behaald, dienen de best technical means voorgeschreven te worden ofwel verbodsbepalingen te worden toegepast; toepassing van het stand-still-beginsel.

Litt. Handleiding milieuhygiëne (losbladige uitgave). T.G.Drupsteen, Ned. milieurecht in kort bestek (1978).

Milieubeschermingsrecht Dit is het recht dat gericht is op behoud en beheer van waardevolle bestanddelen van het milieu, zoals natuurgebieden, bedreigde plante- en diersoorten, landschappen. Hierbij staat niet de mens, maar de natuur centraal. Het milieubeschermingsrecht kan worden onderscheiden in het recht dat uitsluitend op milieubescherming is gericht (Natuurbeschermingswet, Natuurschoonwet, Boswet, Vogelwet, Wet bedreigde uitheemse diersoorten, Monumentenwet) en het recht dat milieubescherming als belangrijk nevendoel heeft (Jachtwet, Visserijwet). [mr.F.J.Meijer Drees] België Het begrip milieurecht heeft in België geen geijkte betekenis, net zo min als het begrip (leef)milieu.

Ook in België omvat het milieurecht drie grote onderdelen: het milieuhygiënerecht (strijd tegen water-, bodem- en luchtverontreiniging en geluidshinder), het milieubeschermingsrecht (behoud en beheer van het natuurlijk en cultureel erfgoed) en het ruimtelijke ordeningsrecht. Er is geen algemene milieuwet, maar er zijn voor de verschillende aspecten afzonderlijke (vaak zeer uiteenlopende) wetteksten.

De eerste aanzet tot het Belg. milieurecht vormde de Reglementering op de gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke inrichtingen. Reeds sinds het keizerlijk decreet van Napoleon van 15.10.1810 bestaat een reglementering op de hinderlijke bedrijven, die de overheid machtigt aan ondernemingen exploitatievoorwaarden op te leggen, om te voorkomen dat hun werking overdreven hinderlijk zou zijn voor de omgeving. Thans geldt de regeling die is opgenomen in titel I van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, goedgekeurd bij het Regentsbesluit van 11.2.1946. De rechtsgrond voor dit reglement is de wet van 5.5.1888 betreffende het toezicht op de gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke inrichtingen en op de stoomtuigen en stoomketels. Die regeling steunt op drie beginselen:

1. de vergunningplicht;
2. bestendig overheidstoezicht op de naleving van de exploitatievoorwaarden;
3. de afgifte van een vergunning laat de rechten van derden onverlet.

Na de wetgeving omtrent inrichtingen is de wetgeving omtrent de ruimtelijke ordening ontstaan. De wet van 29.3.1962 beoogt de ruimtelijke ordening van geheel het nationale grondgebied, en dit ‘zowel uit economisch, sociaal en esthetisch oogpunt als met het doel ’s lands natuurschoon ongeschonden te bewaren’.

Milieuhygiënerecht in België Het milieuhygiënerecht is pas in de jaren zeventig tot ontwikkeling gekomen. Op grond van de Wet op de bescherming van de oppervlaktewateren van 1971 is elke lozing van afvalwater onderworpen aan vier categorieën van voorwaarden: de algemene voorwaarden, de sectoriële voorwaarden, de bijzondere voorwaarden en nog een aantal voorwaarden in de wet aangeduid als ‘andere voorwaarden’. De eerste tot en met de derde categorie omvatten voorwaarden van kwalitatieve aard, terwijl die van de vierde categorie praktische uitvoeringsmaatregelen zijn die kunnen worden opgelegd bij het verlenen van de lozingsvergunning. Om de pil van die stringente lozingsvoorwaarden te vergulden, werd een subsidiesysteem ingesteld voor de noodzakelijke investeringskosten. De essentie van de wet is de oprichting van drie waterzuiveringsmaatschappijen (een voor het kustbekken, een voor het stroomgebied van de Schelde, een voor het bekken van Maas, Seine en Rijn), die elk voor hun gebied belast worden met het opstellen en uitvoeren van de programma’s voor zuivering van het afvalwater van de openbare riolen of van afvalwater waarvan de zuivering haar door de ondernemingen wordt opgedragen; dit impliceert het overnemen van de bestaande zuiveringsinstallaties en het oprichten van nieuwe installaties, alsmede de exploitatie en het onderhoud van deze installaties. Tevens zijn het toezicht op de vergunningsplichtige lozingen van afvalwater en de opsporing van elke oorzaak van waterverontreiniging aan de waterzuiveringsmaatschappijen opgedragen.

Evenwel is door de regionalisatie in feite slechts de waterzuiveringsmaatschappij voor het kustbekken opgericht. Voor het overige deel van het Vlaamse Gewest, bestaat één Vlaamse waterzuiveringsmaatschappij; in Wallonië werd de waterzuivering toevertrouwd aan diverse intercommunale verenigingen.

Luchtverontreiniging wordt geregeld door een kaderwet, met slechts gedeeltelijke uitvoeringsbesluiten: de Wet betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging van 1964, met uitvoeringsbesluiten met betrekking tot motorvoertuigen, verwarmingsinstallaties, en de luchtverontreiniging door zwaveldioxide, rook en stof, die door industriële verbrandingsinstallaties worden verwekt.

Ook voor geluidshinder bestaat er een kaderwet met gedeeltelijke uitvoeringsbesluiten: de Wet betreffende de bestrijding van de geluidshinder van 1973, met uitvoeringsbesluiten met betrekking tot de inrichting van wedstrijden, test- en oefenritten met motorvoertuigen, enerzijds, en de muziek voortgebracht in openbare en private inrichtingen, anderzijds. Al met al zeker geen sluitende reglementering. Daarentegen bestaat er wel een sluitende wetgeving op het giftige afval. Krachtens de wet van 22.7.1974 is een vergunning — soms slechts een aangifte vereist voor de verkoop en het te koop stellen, de verwerving en de afstand, onder bezwarende of kosteloze titel, het voorhanden houden, het opslaan, de transformatie, de vernietiging, de neutralisering en de wegwerking van giftig afval, evenals voor alle andere daarmee gepaard gaande activiteiten.

De uitbater van een activiteit die giftig afval voortbrengt, is en blijft aansprakelijk voor dat afval, ook al heeft hij de vernietiging, neutralisering of wegwerking ervan toevertrouwd aan een ander persoon, zelfs indien er hem geen fout kan worden aangewreven. De schadelijdende partij moet dus niet het bewijs van de fout leveren om schadeloosstelling te krijgen: het beginsel van objectieve aansprakelijkheid. Dit beginsel wordt aangevuld met een verplichting tot verzekering enerzijds, en de oprichting van een Waarborgfonds voor de vernietiging van de giftige afval, anderzijds.

Voor het Vlaamse Gewest, werd bij decreet van 2.7.1981 de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest opgericht, die belast is met het opstellen van een globale programmering betreffende de afvalverwerking.

Tenslotte zij vermeld het KB van 28.2.1963 houdende het algemeen reglement op de bescherming van de bevolking en van de werknemers tegen het gevaar van de ioniserende stralingen.

Milieubeschermingsrecht Op het vlak van het milieubeschermingsrecht zijn in België de belangrijkste wetteksten de wet van 12.7.1973 op het natuurbehoud, en de verscheidene decreten op de bescherming van monumenten en landschappen. Op grond van deze wetten, kunnen bosreservaten, natuurparken en natuurreservaten worden opgericht, die een bijzondere bescherming genieten, en kunnen monumenten, stads- en dorpsgezichten en landschappen ‘gerangschikt’ worden, d.w.z. onder een bijzonder statuut worden geplaatst, waarbij de eigenaar aansprakelijk is zowel voor de instandhouding als voor een behoorlijk onderhoud van het gerangschikte goed.

Ook het privaatrecht biedt mogelijkheden om tegen milieuverontreiniging op te treden. Art. 1382 van het BW bepaalt: ‘Elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden’.

Op grond van deze bepaling kan elk individu dat nadeel ondervindt van een vorm van verontreiniging, tegen de ‘verontreiniger’ een vordering tot schadeloosstelling instellen. Er is echter wel een duidelijke inperking: de ‘verontreiniger’ moet bekend zijn, de fout en het causaal verband tussen fout en schade moeten bewezen worden.

Sinds de arresten van het Hof van Cassatie van 6.4.1960 vergt de moderne rechtspraak echter niet meer een schuldig optreden van de ‘verontreiniger’; zodra abnormale burenhinder ontstaat, zelfs zonder een schuldig handelen, heeft de benadeelde omwonende recht op een ‘rechtmatige en passende compensatie’.

In dit verband moet ook nog gewezen worden op de vordering in kort geding, waarbij aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg wordt gevraagd aan de ‘verontreiniger’ te bevelen bepaalde daden te verrichten of zich van bepaalde handelingen te onthouden.

Nationale wetgeving volstaat niet op zichzelf. Naar boven toe wordt die wetgeving aangevuld door internationale milieuwetgeving, vooral door internationale verdragen en door het recht van de Europese gemeenschappen, naar beneden toe door plaatselijke verordeningen, m.n. op gemeentelijk vlak.

Wat betreft de politieke en administratieve structuren, wordt de Belg. situatie inzake milieu en recht in ruime mate bemoeilijkt door de zgn. ‘regionalisatie’. Door de wetten van 8-9.8.1980 verkregen het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest en ook de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap elk eigen wetgevende bevoegdheid, die wordt uitgeoefend door de uitvaardiging van decreten die gelijkwaardig zijn aan nationale wetten. Die gewesten en gemeenschappen hebben ook een eigen deelregering, ‘Executieve’ genoemd. Voortaan zijn de Gewesten bevoegd voor ‘de bescherming van het leefmilieu’ maar ‘met eerbiediging van de wettelijke algemene en sectoriële normen’, waarvoor het nationale parlement en de nationale regering competent blijven. Voor het ophalen, de verwerking en het opslaan van afvalstoffen zijn de Gewesten volledig bevoegd, behoudens dan de internationale aspecten. De Gewesten zijn ook bevoegd voor de externe politie van de hinderlijke bedrijven, echter niet voor de interne aspecten, d.i. de arbeidsbescherming.

De Gewesten zijn ten slotte ook bevoegd op het gebied van ruimtelijke ordening, grondbeleid, landinrichting en natuurbehoud. Daarentegen behoort de bevoegdheid ten aanzien van monumenten, stads- en dorpsgezichten en landschappen tot de Gemeenschappen. Een evaluatie van het Belg. milieurecht leidt voorzeker (nog) niet tot een positieve beoordeling. De wetgeving met betrekking tot het milieubeheer ligt over een hele gamma wetteksten verspreid. Er bestaat geen globale wetgeving, hoewel de problematiek voor de belangrijkste deelgebieden water, lucht, stilte enerzijds en natuurschoon en ruimtelijke ordening anderzijds wezenlijk dezelfde is, m.n. de aanduiding van grenswaarden en de vaststelling van de verantwoordelijkheid van alle betrokkenen, zowel de overheid als de particulieren. Met deze versnippering van de wetteksten gaat een versnippering van bevoegdheden gepaard.

Zowel het toezicht op als de beteugeling van inbreuken schieten te kort. De strafsancties zijn miniem (water- en luchtverontreiniging) of worden praktisch niet uitgevoerd (Wet ruimtelijke ordening: herstel van de plaats in haar oorspronkelijke staat).

Toekomstperspectieven Efficiënte milieuzorg vergt een volledige ommekeer in het gebruikelijke denkpatroon, dat de industriële groei als hoogste goed aanziet. In een periode van crisis, met een hoge graad van werkloosheid, is het risico groot dat de toepassing van de milieuwetgeving vrijwel algemeen als slechts van secundair belang zal worden ervaren.

In het recente verleden lag de nadruk op herstellende maatregelen, maar die zou voortaan moeten worden gelegd op een preventief milieubeleid. Terecht wordt dan ook vanuit dit perspectief door milieuorganisaties de invoering van de verplichting tot het opstellen van een ‘milieu-effectrapport’ bepleit. Naast de invoering van die preventieve benadering van de milieuproblematiek, zou in de bestaande versnipperde wetgeving een grotere overeenstemming moeten worden verwezenlijkt.

In Nederland, waar een zelfde versnipperde situatie bestond, werd deze verholpen door de uitvaardiging van een ‘Wet algemene bepalingen milieuhygiëne’. Een dergelijke wet voert in wezen geen nieuwe verplichtingen in, maar behelst een vereenvoudiging en dus een verbetering voor alle betrokkenen en kan de doelmatigheid van het milieurecht aldus opvoeren. [prof.dr.L.P.Suetens] Litt. M.Vanholder, Het Belg. milieurecht (1973); H.Boeken, Het aansprakelijkheidsrecht als sanctie tegen de verstoring van het leefmilieu (1978); D.Soetemans, Inleiding tot het milieurecht (1978); L.P.Suetens en D.Soetemans, The law and practice relating to pollution control. Belgium and Luxemburg (1983).

Internationaal milieurecht Het internationaal milieurecht omvat regelgeving van twee aspecten:

1. internationale samenwerking ter bestrijding van verschillende vormen van grensoverschrijdende milieuverontreiniging;
2. regelingen ter uniformering van nationale regelgeving betreffende specifieke aspecten van milieubescherming.

Ten aanzien van 1. kunnen worden vermeld: wat betreft de verontreiniging der zeeën: het Verdrag van Londen van 1954 ter voorkoming van olieverontreiniging van de zee; het Verdrag van Genève van 1958 inzake de volle zee; de in 1969 te Bonn gesloten overeenkomst tot samenwerking bij de bestrijding van olieverontreiniging van de Noordzee; de in 1969 te Brussel gesloten verdragen inzake wettelijke aansprakelijkheid voor schade door olieverontreiniging, alsmede inzake optreden in volle zee bij ongevallen die olieverontreiniging kunnen veroorzaken; het Verdrag van Oslo van 1972 aangevuld met dat van Parijs van 1975 en de verdragen van Londen van 1972 en 1977; wat betreft de verontreiniging van grensoverschrijdende rivieren en kanalen: het Verdrag van Bern van 1963, aangevuld met de overeenkomst van Bonn van 1976 tegen chemische verontreiniging (Rijnchemieverdrag), resp. verontreiniging door chloriden (Rijnzoutverdrag) van de Rijn; het in 1960 te Brussel gesloten Belg.—Ned. Verdrag betreffende de waterkwaliteit van het Kanaal van Gent naar Terneuzen. Ten aanzien van de grensoverschrijdende luchtverontreiniging werd in 1979 te Genève een verdrag gesloten ten aanzien van grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand.

Ten aanzien van 2. kunnen worden genoemd: het in 1950 te Parijs gesloten verdrag ter bescherming van vogels en het in 1951 te Rome gesloten verdrag ter bescherming van planten; de in 1971 gesloten Wetlands Convention van Ramsar ter instandhouding van zeldzame plante- en diersoorten, m.n. watervogels; het in 1970 te Brussel gesloten Beneluxverdrag met betrekking tot de jacht en de vogelbescherming; het in 1957 te Rome gesloten Euratomverdrag, waarin o.a. basisnormen gegeven worden ter beveiliging tegen gevaren bij toepassing van kernenergie, en een viertal verdragen betreffende de aansprakelijkheid bij toepassing van kernenergie.

Van de internationale activiteiten zijn voor Nederland van belang de werkzaamheden van de → Europese Gemeenschappen op milieugebied en die van de UNEP (United Nations Environment Program), de milieuorganisatie van de VN, gevestigd te Nairobi. [mr.F.J.Meijer Drees]