het opsporen, bemachtigen of doden van wild en het doen van pogingen daartoe. Deze definitie stamt uit de Jachtwet 1954.
Jagen is een van de oudste manieren waarop de mens oogst van de hem omringende natuur. Er zijn nog maar enkele volken die voor hun voedsel geheel afhankelijk zijn van de jacht (b.v. de Eskimo’s). Lokaal kan de jacht nog wel van economisch belang zijn vanwege het vlees, de huiden of de veren die hij oplevert. Een tweede motief om de jacht te beoefenen is de schade die bepaalde dieren berokkenen aan de landbouw (konijn, houtduif), de (pluim)veeteelt (wolf, vos, bunzing), de visserij (otter, aalscholver, zeehond) of de wildstand (vos, havik). Verder wordt de jacht vooral als recreatie beoefend, waarbij de buit een welkome bijkomstigheid is (trekvogeljacht in de landen rond de Middellandse Zee, jacht op waterwild). M.n. tegen deze laatste vorm van jacht bestaat veel verzet, vooral ook vanuit het standpunt dat doden voor de sport onethisch is.
De jager en het natuurbehoud. Het beschermen van ongecultiveerde terreinen tegen ontginning is een gemeenschappelijk belang van jagers en natuurbeschermers. Vele uitgestrekte natuurgebieden, waaronder grote delen van de Veluwe (b.v. de Hoge Veluwe, de Planken Wambuis), zijn tot stand gekomen en bewaard gebleven als jachtveld van welgestelde families. De belangen van jacht en natuurbehoud werden daarom lang als goed verenigbaar beschouwd. Jacht ter vervanging van natuurlijke predatie en selectie door roofdieren is soms noodzakelijk. Vele natuurterreinen, zeker in Nederland, zijn te klein om een volledig zelfregulerend ecosysteem te dragen.
De mens zal daarom regulerend moeten optreden. Een goed jachtbeheer is bovendien te verkiezen boven een situatie waarin stroperij en → overbejaging kansen krijgen. Er zijn echter ook veel vormen van jacht, b.v. de jacht op trekvogels, waarbij de jager geen verantwoordelijkheid neemt voor het beheer van de populaties die hij bejaagt. Maar ook als de jager zich wel verantwoordelijk opstelt, kan de jacht voor het natuurbehoud negatieve kanten hebben: roofdieren worden als concurrenten gezien en bejaagd (vos, marterachtigen, kraaiachtigen), zonder dat die bejaging voor hun aantalsregulatie nodig is; de rust in het terrein wordt door te frequent jagen verstoord, de dieren worden dan schuwer en benutten hun gebied daardoor slechter; door bijvoedering en aanleg van wildakkers wordt de stand onnatuurlijk hoog gehouden en het natuurlijk evenwicht verder verstoord; exoten (in Nederland b.v. moeflon en damhert) die niet in natuurgebieden thuishoren, worden uitsluitend ten behoeve van de jacht ingevoerd, waarmee een onnatuurlijke situatie ontstaat. Jagers nemen deze nadelen minder zwaar op en menen dat men in ruil voor het gratis genieten van de voordelen van de beheersjacht, de jager zijn sportjacht moet gunnen.Een fundamenteel meningsverschil tussen jagers en natuurbeschermers is echter ontstaan doordat de opvatting veld won dat in een natuurgebied de ecologische processen zo natuurlijk mogelijk dienen te verlopen.
Dit uitgangspunt toetst de rol van de gebruikers van een natuurterrein (jagers, maar ook bosbouwers enz.) opnieuw. In deze discussie heeft de Stichting Kritisch Faunabeheer een belangrijke rol gespeeld. Een belangrijk gevolg van deze veranderde visie is geweest, dat de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland in 1979 heeft besloten geen jacht meer toe te staan in terreinen van de Vereniging, tenzij de belangen van natuur en milieu dat vereisen (d.w.z. als beheersmaatregel), b.v. wanneer een populatie zichzelf niet kan reguleren; wanneer soorten buiten het reservaat zo overvloedig voedsel vinden, dat zij binnen het reservaat een plaag worden; wanneer soorten binnen of buiten het reservaat schade aanrichten; wanneer, door versnipperd bezit van de Vereniging, bij het niet verpachten van de jacht een onoverzichtelijke situatie zou ontstaan. In de meeste andere landen evenwel domineert nog altijd het standpunt dat natuurgebieden een meervoudig gebruik moeten hebben; in die landen is de natuurbescherming aangewezen op samenwerking met groepen andere grondgebruikers om bepaalde gebieden te behouden.
Behalve de directe beïnvloeding van de wildstand, heeft de jacht ook enkele neveneffecten op het milieu. Jaarlijks worden miljoenen plastic proppen en honderden tonnen lood de natuur ingeschoten. De lege patroonhulzen vormen vnl. een esthetisch probleem. De loden hagelkorrels vormen een directe bedreiging voor m.n. grondeleenden, die de korrels met het voedsel naar binnen krijgen. Er zijn geregeld gevallen van loodvergiftiging bij grondeleenden geconstateerd. Jagers bewegen zich gewoonlijk ook buiten de gebaande paden en kunnen zodoende de vegetatie vertrappen.
Ook houden zij hun honden niet aangelijnd. Dit gedrag wijkt sterk af van het gedrag dat geëist wordt van de niet-jagende recreanten in datzelfde terrein.
Litt. J.C.van de Kamer (red.), Het verstoorde evenwicht (1970); W.Bongers (red.), Natuurbeheer vandaag (1979).