Gepubliceerd op 01-12-2020

infrastructuur

betekenis & definitie

uitrusting van een gebied met betrekking tot de verbindingen te land en te water, de energievoorziening en andere werken van openbaar nut. Tot de infrastructuur rekent men:

1. waterstaatkundige werken, zoals de Zuiderzeewerken, de Deltawerken, de kustverdedigingswerken en waterhuishoudkundige werken;
2. openbare communicatiestelsels, zoals de netten van land-, spoor- en waterwegen, de havens, vliegvelden en buisleidingen;
3. werken van de openbare nutsbedrijven, zoals die ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de energievoorziening, de afvalverwerking en de telecommunicatie.

Soms worden ook de militaire oefenterreinen hiertoe gerekend.

In België is dit vooral het geval bij de geplande uitbreidingen van de havens Zeebrugge en Antwerpen, bij de aanleg van de A 24 door Limburg en de A 38 door de Vlaamse Ardennen en bij de aanleg van stuwdammen in de Ardense rivieren (Ourthe, Semois, Lesse).

Voor de inrichting van zowel stedelijke als landelijke gebieden heeft de infrastructuur belangrijke gevolgen, doordat vaak een groot direct ruimtebeslag wordt gelegd, terwijl het indirecte ruimtebeslag (zichtbaarheid en hoorbaarheid over grote afstanden, stankoverlast, horizonvervuiling, gevaarsaspecten) tegelijkertijd een grote rol speelt. Ook de versnippering van de ruimte heeft tal van negatieve kanten. Natuurgebieden worden doorsneden, waardoor de ecologische condities voor planten en dieren sterk worden beperkt. Uitvoering van grote waterstaatkundige werken roept vaak bezwaren op. Dit is o.a. gebleken bij de voorgenomen afsluiting van de Oosterschelde, de gedachten over een eventuele inpoldering van (delen van) de Waddenzee en de beoogde afsluiting van de Zuiderzeewerken met de inpoldering van de Markerwaard.