Woordenboek van medische eponiemen

T.Beijer en C.G.L.Apeldoorn (1998)

Gepubliceerd op 17-06-2020

Langerhans-eilandjes

betekenis & definitie

klompjes cellen (ɑ-, β- en δ-cellen), ook wel Langerhans-cellen genoemd) in het pancreas met endocriene functie (produceren insuline en glucagon).

In 1869 ontdekte de Duitse medische student Paul Langerhans (1847-’88) bij microscopisch onderzoek van pancreaspreparaten de naar hem genoemde celgroepen, die als eilandjes in het overige pancreasweefsel verspreid liggen. Over hun functie had de jeugdige onderzoeker nog geen enkel idee. De Franse histoloog Gustave Edouard Laguesse (1861-1927) sprak jaren later (1893) als eerste over de ‘eilandjes van Langerhans’. Laguesse was stellig van mening dat deze eilandjes iets te maken hadden met diabetes mellitus, die bij verwijdering van het pancreas kan ontstaan, een bevinding (1889) van de Duitse arts Joseph von Mehring (1849-1908) en de in Wiesbaden werkzame Litouwse internist Oskar Minkowski (1858-1931). Inderdaad vond de Amerikaanse patholoog Eugen Lindsay Opie (geb. 1873) in 1902 bij patiënten met diabetes mellitus microscopische veranderingen aan deze eilandjes. Vijfjaar later bleek bij nader microscopisch onderzoek van deze eilandjes dat er twee typen cellen voorkwamen, die a- en |5-cellen genoemd werden. De vraag of de eilandjes een stof, een “hormoon’, zouden produceren, drong zich steeds meer op. De Engelse fysioloog Sir Edward Sharpey-Schafer (1850-1935) sprak in 1916 al van een hypothetisch hormoon, dat hij ‘insuline’ (Lat. insula = eiland) noemde.

Op het fysiologisch laboratorium van de universiteit van Toronto, waar J.J.R. MacLeod (1876-1935) de scepter zwaaide, was men in die jaren druk doende om een extract uit de eilandjes te bereiden dat voor de behandeling van suikerzieke patiënten kon worden aangewend. In 1921 gelukte het Frederick Grant Banting (1891-1944) en de 22-jarige student Charles Herbert Best (1899-1978) de stof die door de cellen van de eilandjes van Langerhans geproduceerd werd in min of meer zuivere toestand te isoleren. De stof (1nsuline) bleek, wanneer ze bij ‘diabetisch’ gemaakte honden ingespoten werd, de ziekte te kunnen genezen. Het volgend jaar publiceerden ze hun bevindingen: ‘The internal secretion of the pancreas’1.

Het extract was echter zo toxisch, dat het ongeschikt was om aan patiënten met diabetes mellitus te worden toegediend. Nadat de Canadese biochemicus James Bertram Collip (1892-1965), op verzoek van MacLeod, het extract dusdanig gezuiverd had dat het zonder nadelige gevolgen bij diabetespatiënten kon worden ingespoten, was een nieuw tijdperk in de behandeling van diabetes mellitus met insuline aangebroken. In 1923 kregen Banting en MacLeod voor de ontdekking van insuline de Nobelprijs voor geneeskunde, een prijs die ze ridderlijk deelden met Best en Collip.

1 J. Lab. &Clin. M. 1922, vu, 265