Woordenboek van medische eponiemen

T.Beijer en C.G.L.Apeldoorn (1998)

Gepubliceerd op 17-06-2020

iris

betekenis & definitie

regenboogvlies, een ronde contractiele schijf met een centrale opening (de pupil), frontaal vóór in het oog. In 1721 kreeg dit oogvlies voor het eerst de naam ‘iris’ (Rodin).

Het aantal van iris afgeleide woorden is legio; we volstaan met iritis: ontsteking van de iris; iridectomie: excisie van een gedeelte van de iris; iridocyclitis: ontsteking van de iris en het corpus ciliaris en iridiseren: de kleuren van de regenboog vertonen.

De naamgeefster is Iris, de bode van de Griekse góden, die langs de regenboog met haar boodschappen tot de stervelingen kwam. Ze was de dochter van Thaumas (zoon van Pontus, de Zee en Gaia, moeder Aarde) en Elektra, de dochter van de legendarische Agamemnon. De twee afschuwelijke Harpijen, half vrouw, half roofvogel, waren haar zusters. Iris wordt meestal voorgesteld als een lieftallige maagd met vleugels in diverse kleuren, rijdend op een regenboog. Een enkele keer wordt ze afgebeeld met om haar hoofd een stralenkrans die de kleuren van de regenboog terugkaatst.